Examples of using "Studentin" in a sentence and their dutch translations:
Zij is een student.
Maria is een student.
Zij is een uitstekende student.
Ze is geen student.
Ze is een jonge student.
Ik ben een nieuwe studente.
- Zijt ge student?
- Ben je student?
Toen was ze student in Yale.
Lucy is een student uit Amerika.
Zij is een student.
Ze is een studente die serieus studeert.
Ik heb hem eens ontmoet toen ik studente was.
Toen ik haar in Boekarest had ontmoet, was Anca een student.
- Ik ben student aan een universiteit.
- Ik ben student aan de universiteit.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
Toen ze studeerde, ging ze vaak naar de discotheek.
Hij is een jonge student.
Ik ben een nieuwe studente.
Ik ben een student uit Italië.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
- Zijt ge student?
- Bent u student?
- Bent u studente?
- Ben je student?
Ik heb hem eens ontmoet toen ik studente was.
Deze student is Amerikaans.
Toen ze studeerde, ging ze vaak naar de discotheek.