Examples of using "Sauer" in a sentence and their dutch translations:
Citroenen zijn zuur.
Die druiven smaken zuur.
Deze sinaasappel is zuur.
Citroenen zijn zuur.
Word niet boos.
Ik ben boos.
Ben je kwaad?
Wees niet boos!
Azijnzuur en citroenzuur zijn zuur, maar zuurstof is niet zuur.
Melk wordt gemakkelijk zuur.
De melk smaakt zuur.
Die druiven smaken zuur.
Deze appel is zuur.
De druiven zijn zuur.
Waarom is hij kwaad?
Deze appel smaakt zuur.
Dit sap smaakt zuur.
- De melk is zuur geworden.
- De melk is verzuurd.
Is het zoet of zuur?
Deze wijn is verschrikkelijk zuur.
Deze sinaasappel is te zuur.
Melk wordt zuur door de warmte.
Deze sinaasappels zijn erg zuur.
Ik ben kwaad op je.
Ben je kwaad?
Ik weet dat jullie boos zijn.
Wees niet boos!
Ik weet waarom je boos bent.
Daarom ben ik boos op hem.
Heb je ooit Tom kwaad gezien?
Tom is nog altijd boos op ons.
Hij at de vruchten, ook al waren ze zuur.
Ik ben kwaad op je.
Ben je kwaad vanwege wat ik gezegd heb?
Ben je kwaad?
- Ik ben kwaad omdat iemand mijn fiets gestolen heeft.
- Ik ben boos omdat iemand mijn fiets heeft gestolen.
Karen is boos op me.
De melk werd zuur.
Hij is nog steeds boos.
Ben je boos op Tom?
- Ik ben kwaad op haar.
- Ik ben boos op haar.
- Hij heeft tegen mij gelogen, daarom ben ik kwaad op hem.
- Hij heeft mij belogen. Daarom ben ik kwaad op hem.
Tom is boos op ons.
Daarom ben ik boos op hem.
Ben je kwaad?
Tom is boos omdat Mary zijn laptop had geleend zonder te vragen.
Ben je kwaad?
Hij is nog steeds boos.
De mensen in het Duitse Schmallenberg zijn boos omdat een virus naar hun stad is vernoemd.
- Is Tom nu kwaad?
- Is Tom boos?