Examples of using "Sait" in a sentence and their dutch translations:
Tom weet dat.
Tom weet het.
- God mag het weten.
- Wie weet.
Alles wat hij weet is dat hij niet weet dat hij het weet.
Niemand weet dat.
Alles wat hij weet is dat hij niet weet dat hij het weet.
Niemand weet dat.
Tom kan koken.
Bob kan koken.
Mary kan zwemmen.
Hij kan zwemmen.
Wie weet dat?
- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.
Tom kan zwemmen.
Het kind kan lopen.
Niemand weet het.
Iemand weet dat.
Hij kan lezen.
Tom weet dat.
Hij kan praten.
Hij weet waarom.
Zij weet waarom.
Maria weet waarom.
Hij kan lopen.
Hij kan rijden.
Tom kan koken.
Tom weet waarom.
Hij kan coderen.
Zij kan coderen.
Hij weet dat.
Kan Tom koken?
Weet hij dat je van hem houdt?
Alles wat hij weet is dat hij niet weet dat hij het weet.
Hij weet waar we wonen.
Ik weet niet of hij het weet.
Tom weet hoe je spaghetti moet koken.
Maar Facebook weet het.
Ze weet het wel zeker.
Zij kan Spaans spreken.
Ik weet niet of hij het weet.
Je weet maar nooit.
- Ze kan Japans spreken.
- Hij kan Japans spreken.
Tom weet te veel.
Niemand weet waarom.
Deze vogel kan vliegen.
Kan iemand rijden?
- Je weet nooit hoe een koe een haas vangt.
- Je weet maar nooit!
Hij kan goed lezen.
Alleen God weet het.
Ze kan Frans spreken.
Niemand weet alles.
Hij kan goed koken.
Ze weet het waarschijnlijk.
Kan Tom koken?
Weet Tom waarom?
Zij kent Japans.
- Alleen Obama weet dat.
- Dat weet enkel Obama.
Kan hij Engels spreken?
Hij kan Spaans spreken.
Tom weet dit al.
Weet ze?