Examples of using "Parle" in a sentence and their dutch translations:
- Praat met me!
- Spreek met me!
Spreek!
Hij spreekt Chinees.
Spreek zachtjes.
Hij spreekt Portugees.
Spreek duidelijk.
Praat met mij!
Ik spreek Duits.
Ik spreek daarover.
Ik spreek Arabisch.
Ik spreek Oezbeeks.
Ik spreek Iers.
Hij spreekt Italiaans.
Zij spreekt Spaans.
Spreek duidelijk.
Ik spreek.
- Spreek langzaam!
- Spreek langzaam.
Tom spreekt.
Praat met hem!
Spreek!
- Spreek duidelijk.
- Spreek duidelijk!
Iemand praat.
- Spreek dan!
- Zeg dan iets!
- Praat met me!
- Praat met mij!
Spreek Frans!
Hij spreekt Russisch.
Ik spreek Koreaans.
Tom spreekt Reto-Romaans.
Hij spreekt Arabisch.
Hij spreekt Frans.
Ik spreek Hongaars.
Hij spreekt Chinees.
Ik spreek Zweeds.
Ik spreek Portugees.
Hij spreekt Koerdisch.
Hij spreekt Berber.
Ik spreek Gronings.
Ik spreek Lojban.
Ik spreek Mari.
Hij spreekt Bengaals.
Hij spreekt Hongaars en zij spreekt Duits.
Ze spreekt Bengaals.
Ik spreek Bengaals.
Ik spreek Lets.
Ze spreekt luid.
Ik praat tegen mezelf.
Hij spreekt vloeiend Engels.
Hij spreekt ook Frans.
Ik spreek uit ervaring.
Zijn moeder spreekt Italiaans.
Ze spreekt tien talen.
Niemand praat met me.
- Praat niet tegen mij.
- Praat niet tegen mij!
Hij spreekt vloeiend Frans.
Hij spreekt een beetje Engels.
Ik spreek Engels.
Hij spreekt snel.
- Hij spreekt goed.
- Hij praat goed.
Hij zegt wat hij denkt.
Hij praat veel.
Hij spreekt Duits.
Spreek!
- Ze praat te veel.
- Zij praat te veel.
Hij spreekt Engels.
Hij spreekt Italiaans.
Tom spreekt Reto-Romaans.
- Ze spreekt openhartig.
- Zij spreekt openhartig.
Praat met Tom.
Meg praat veel.
Ik spreek Spaans.
Ik spreek Lojban.
Ze spreekt Duits.