Examples of using "Pardon" in a sentence and their dutch translations:
Pardon!
- Pardon?!
- Excuseer mij?!
Excuseer!
- Pardon.
- Excuseer!
- Wablieft?
- Pardon?
- Sorry, lieverd.
- Sorry, schatje.
- Sorry, schat.
- Sorry, liefje.
Excuseer me, dames!
Oh, excuseer me!
Mijn excuses?
- Excuseer.
- Excuseer!
- Pardon?!
- Excuseer mij?!
- Excuseer.
- Pardon.
- Excuseer!
- Mijn excuses.
Pardon?
- Pardon.
- Excuseer!
- Ik bied u m’n verontschuldigingen aan.
- Sorry...
- Excuseer.
- Excuseer!
- Kunt u dat herhalen?
- Nog een keer alstublieft.
Excuseer, spreekt u Engels?
Sorry, wat was je naam ook alweer?
Oh, excuseer me!
Ik moet mij bij u excuseren.
Sorry, ik zal het niet meer doen.
Ik moet mijn verontschuldigingen aanbieden aan Ann.
Excuseer, waar is het café?
Sorry, ik zal het niet meer doen.
Excuseert u me, waar is het herentoilet?
- Excuseer.
- Pardon.
- Sorry...
Pardon, waar is de taxistandplaats?
Oké. Sorry.
- Pardon.
- Excuseer!
- Pardon!
Oh, excuseer me!
Wat zegt u?
Excuseer, mag ik het venster opendoen?
Tom zal zijn excuses aanbieden.
- Sorry, spreekt u Engels?
- Excuseer, spreekt u Engels?
- Wablieft?
- Wat zegt u?
- Wablieft?
- Wat zegt u?
Excuseer me. Hoe laat is het?
- Jij moet je excuses aanbieden.
- Je zou je moeten verontschuldigen.
- Excuseer.
- Pardon.
- Excuseer!
- Het spijt me.
- Mijn excuses.
- Sorry, spreekt u Engels?
- Excuseer, spreekt u Engels?
Ik hoef me niet te verontschuldigen voor wat ik heb gezegd.
- Vergeef me alsjeblieft.
- Excuseer.
- Pardon.
- Ik bied u m’n verontschuldigingen aan.
- Sorry...