Examples of using "Paper" in a sentence and their dutch translations:
Het papier brandt.
Papier brandt gemakkelijk.
Het papier is wit.
- Het papier is wit.
- Dit papier is wit.
Steen, papier, schaar.
Papier is geduldig.
- Schrijfpapier, alstublieft!
- Schrijfpapier, alsjeblieft!
Papier brandt gemakkelijk.
Papier brandt snel.
Er is geen toiletpapier.
Dit is geen wc-papier.
De steen breekt de schaar. De schaar knipt het papier. Het papier pakt de steen in.
Tom vindt het leuk om papieren vliegtuigjes te vouwen.
Ik koop briefpapier, postzegels en papieren zakdoekjes.
Tom verscheurde het papier.
Elke soort papier is geschikt.
- Ik wil een stuk papier.
- Ik wil een stukje papier.
Ik heb wat papier nodig.
Dit papier is wit.
Papier brandt gemakkelijk.
Hebt ge papier?
Er is geen toiletpapier.
Breng mij de krant van vandaag.
Zwart papier absorbeert licht.
- Ik heb het papier verbrand.
- Ik verbrandde het papier.
Ze verbrandden het papier.
Het papier is wit.
- Er is geen wc-papier!
- Er is geen toiletpapier!
Ik heb de krant van vandaag al gelezen.
Papier is uitgevonden in China.
Heb je het papier gesneden?
Papier is uitgevonden in China.
Heb je de krant van vandaag gelezen?
Breng mij de krant van vandaag alstublieft.
Ik heb een papieren vliegtuig gemaakt.
In kan dit stuk beter herschrijven.
Er was geen wc-papier.
Breng mij een stukje papier a.u.b.
Plooi het blad in het midden.
Mag ik een papieren tas?
Geef mij een stuk papier.
Heb je de krant van vandaag al gelezen?
Breng een blad papier alstublieft.
Dat toiletpapier voelt als schuurpapier aan.
Ik heb een balpen nodig en papier.
Geef me een vel papier.
Dat toiletpapier lijkt wel schuurpapier.
Deze portemonnee is gemaakt van papier.
Dit papier heeft een zeer groot opslorpend vermogen.
Papier is wit, koolstof is zwart.