Examples of using "White" in a sentence and their dutch translations:
Het is wit.
- Sneeuw is wit.
- De sneeuw is wit.
Het papier is wit.
Het boek is wit.
- Het papier is wit.
- Dit papier is wit.
Ze heeft witte tanden.
Als je blank bent,
Witte haaien.
Witbrood, alstublieft.
Is het wit?
Honden zijn wit.
Het was wit.
Sneeuw is wit.
Ze heeft een witte kat.
Het papier is wit; de sneeuw is ook wit. Het papier en de sneeuw zijn wit.
Witte duiven zijn mooie vogels.
Hij heeft een witte kat.
Ik heb een witte kat.
Een verpleegster kleedt zich in het wit.
Mijn hond is wit.
De zon is wit.
Dit potlood is wit.
Dit papier is wit.
Waarom is sneeuw wit?
De hond is wit.
Je bent zo wit!
Ze heeft witte tanden.
Mijn slee is wit.
Mijn slee is wit.
- Mijn tanden zijn wit.
- Ik heb witte tanden.
Deze tafel is wit.
Dit paard is wit.
Dat paard is wit.
De honden zijn wit.
- Mijn kater is wit.
- Mijn kat is wit.
Het paard van Napoleon was wit.
Mijn paard is wit.
Het papier is wit.
Deze hond is wit.
Mijn honden zijn wit.
De sneeuw is wit.
Zijn alle zwanen wit?
Het huis is wit.
Deze bloem is wit.
Toms hond is wit.
Meneer White ging naar Canada.
Hou je van witte wijn?
Tom eet enkel wit vlees.