Translation of "Writing" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Writing" in a sentence and their dutch translations:

- We're writing.
- We are writing.

- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.

Start writing.

Begin met schrijven.

Keep writing.

Blijf schrijven.

We're writing.

- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.

You're writing.

- Jij schrijft.
- Je schrijft.
- Jullie schrijven.
- U schrijft.

He's writing.

Hij schrijft.

She's writing.

Ze schrijft.

They're writing.

Ze schrijven.

- What are you writing?
- What're you writing?

Wat ben je aan het schrijven?

- You're writing.
- You are writing.
- You write.

- Jij schrijft.
- Je schrijft.

I was writing.

- Ik schreef.
- Ik was aan het schrijven.

Writing paper, please!

- Schrijfpapier, alstublieft!
- Schrijfpapier, alsjeblieft!

We are writing.

- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.

Tom started writing.

Tom begon te schrijven.

Apply in writing.

Solliciteer schriftelijk.

You are writing.

- Jij schrijft.
- Je schrijft.

Tom was writing.

Tom schreef.

- I am writing a letter.
- I'm writing a letter.

- Ik schrijf een brief.
- Ik ben een brief aan het schrijven.

- He is writing a book.
- He's writing a book.

Hij schrijft een boek.

- She has talent in writing.
- She has writing talent.

- Ze heeft een schrijfknobbel.
- Zij heeft een gave om te schrijven.
- Zij heeft een schrijfknobbel.

- He's writing a letter.
- He is writing a letter.

Hij schrijft een brief.

- Dad is writing a letter.
- Dad's just writing a letter.
- Dad's writing a letter at the moment.

Vader is een brief aan het schrijven.

Put that in writing.

- Zet dat op papier.
- Zet dat zwart op wit.
- Schrijf het op.
- Leg het schriftelijk vast.

I'm tired of writing.

- Ik ben het schrijven moe.
- Ik ben moe van het schrijven.

Tom is writing something.

Tom is iets aan het schrijven.

I'm writing a book.

Ik schrijf een boek.

I'm writing a letter.

- Ik schrijf een brief.
- Ik ben een brief aan het schrijven.

- They're writing.
- They write.

Ze schrijven.

She's writing a book.

Zij schrijft een boek.

I'm writing about you.

Ik ben over u aan het schrijven.

Tom died while writing.

Tom stierf terwijl hij schreef.

The brother is writing.

De broer schrijft.

The boy is writing.

- De jongen schrijft.
- De jongen is aan het schrijven.

He doesn't like writing.

Hij houdt niet van schrijven.

Are you writing a letter?

Schrijft ge een brief?

She finished writing a letter.

Ze is klaar met het schrijven van een brief.

She is constantly writing letters.

Ze schrijft constant brieven.

She's writing a book now.

Ze schrijft nu een boek.

I'm currently writing a book.

Op dit moment ben ik bezig met het schrijven van een boek.

She is writing a letter.

Ze is een brief aan het schrijven.

I am writing an SMS.

Ik schrijf een sms.

Father is busy writing letters.

Vader is bezig brieven te schrijven.

She really likes writing poems.

Ze vind het echt leuk om gedichten te schrijven.

I utterly despise formal writing!

Ik heb een ontzettende hekel aan een formele schrijfstijl!

I started writing the book.

Ik begon het boek te schrijven.

My mother hates writing letters.

- Mijn moeder heeft een hekel aan het schrijven van brieven.
- Mijn moeder haat het schrijven van brieven.

Is Jimmy writing a letter?

Is Jimmy een brief aan het schrijven?

Tom is writing a letter.

Tom schrijft een brief.

I need a writing pad.

Ik heb een notitieblok nodig.

Tom is writing a book.

Tom is een boek aan het schrijven.

What are you writing about?

Waar schrijf je over?

Do you guys like writing?

Schrijven jullie graag?

Emily is writing a letter.

- Emily is een brief aan het schrijven.
- Emily schrijft een brief.

So I'm writing this list,

Dus begon ik met die lijst

I finished writing the report.

Ik heb het verslag helemaal uitgeschreven.

He's not writing a letter.

Hij is geen brief aan het schrijven.

- He writes a letter.
- He's writing a letter.
- He is writing a letter.

Hij schrijft een brief.

- She's a talented writer.
- She has talent in writing.
- She has writing talent.

Zij heeft een schrijfknobbel.

- Tom is writing a letter to Mary.
- Tom is writing Mary a letter.

- Tom is Mary een brief aan het schrijven.
- Tom is een brief aan Mary aan het schrijven.

- I am writing a song in German.
- I'm writing a song in German.

Ik ben een lied in het Duits aan het schrijven.