Examples of using "Writing" in a sentence and their dutch translations:
- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.
Begin met schrijven.
Blijf schrijven.
- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.
- Jij schrijft.
- Je schrijft.
- Jullie schrijven.
- U schrijft.
Hij schrijft.
Ze schrijft.
Ze schrijven.
Wat ben je aan het schrijven?
- Jij schrijft.
- Je schrijft.
- Ik schreef.
- Ik was aan het schrijven.
- Schrijfpapier, alstublieft!
- Schrijfpapier, alsjeblieft!
- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.
Tom begon te schrijven.
Solliciteer schriftelijk.
- Jij schrijft.
- Je schrijft.
Tom schreef.
- Ik schrijf een brief.
- Ik ben een brief aan het schrijven.
Hij schrijft een boek.
- Ze heeft een schrijfknobbel.
- Zij heeft een gave om te schrijven.
- Zij heeft een schrijfknobbel.
Hij schrijft een brief.
Vader is een brief aan het schrijven.
- Zet dat op papier.
- Zet dat zwart op wit.
- Schrijf het op.
- Leg het schriftelijk vast.
- Ik ben het schrijven moe.
- Ik ben moe van het schrijven.
Tom is iets aan het schrijven.
Ik schrijf een boek.
- Ik schrijf een brief.
- Ik ben een brief aan het schrijven.
Ze schrijven.
Zij schrijft een boek.
Ik ben over u aan het schrijven.
Tom stierf terwijl hij schreef.
De broer schrijft.
- De jongen schrijft.
- De jongen is aan het schrijven.
Hij houdt niet van schrijven.
Schrijft ge een brief?
Ze is klaar met het schrijven van een brief.
Ze schrijft constant brieven.
Ze schrijft nu een boek.
Op dit moment ben ik bezig met het schrijven van een boek.
Ze is een brief aan het schrijven.
Ik schrijf een sms.
Vader is bezig brieven te schrijven.
Ze vind het echt leuk om gedichten te schrijven.
Ik heb een ontzettende hekel aan een formele schrijfstijl!
Ik begon het boek te schrijven.
- Mijn moeder heeft een hekel aan het schrijven van brieven.
- Mijn moeder haat het schrijven van brieven.
Is Jimmy een brief aan het schrijven?
Tom schrijft een brief.
Ik heb een notitieblok nodig.
Tom is een boek aan het schrijven.
Waar schrijf je over?
Schrijven jullie graag?
- Emily is een brief aan het schrijven.
- Emily schrijft een brief.
Dus begon ik met die lijst
Ik heb het verslag helemaal uitgeschreven.
Hij is geen brief aan het schrijven.
Hij schrijft een brief.
Zij heeft een schrijfknobbel.
- Tom is Mary een brief aan het schrijven.
- Tom is een brief aan Mary aan het schrijven.
Ik ben een lied in het Duits aan het schrijven.