Examples of using "Older" in a sentence and their dutch translations:
Tom is ouder.
Haar oudere broer is twee jaar ouder dan ik.
Tom is ouder dan ik.
Haar oudere broer is twee jaar ouder dan ik.
Ik ben ouder dan jij.
Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
Tom is ouder dan ik.
Het verstand komt met de jaren.
Mijn oudere broer is een jaar ouder dan haar man.
Tom is ouder dan ik.
Zij is ouder dan Tom.
Hij is mijn oudere broer.
Zij is ouder dan hij.
Ik ben Toms oudere broer.
Jij bent ouder dan Tom.
Je bent ouder dan ik.
We zijn een beetje ouder.
Ze zijn ouder dan jij.
Tom is ouder dan ik.
Tom is ouder dan ik.
- Ik ben ouder dan uw broer.
- Ik ben ouder dan je broer.
Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
Tom is veel ouder dan Mary.
Hij kan niet ouder dan ik zijn.
Hij kan niet ouder dan ik zijn.
Mijn moeder is ouder dan mijn vader.
Ze is twee jaar ouder dan hij.
Ken is ouder dan Seiko.
Ze heeft vijf oudere broers.
John is ouder dan Robert.
Ze zijn allemaal ouder dan u.
Tom is Maria's oudste broer.
- U heeft twee oudere broers.
- Jij hebt twee oudere broers.
- Jullie hebben twee oudere broers.
Hij is de oudere broer van Taro.
Mama is ouder dan papa.
Ik heb een oudere broer.
Ik heb twee oudere zussen.
Hij heeft drie oudere zussen.
Yutaka heeft twee oudere broers.
Tom is ouder dan Mary.
Ik ben ouder dan jij.
Hij is drie jaar ouder dan ik.
Ze is twee jaar ouder dan jij.
John is twee jaar ouder dan ik.
Ze is zes jaar ouder dan ik.
Ze is twee jaar ouder dan ik.
- Hij is 3 jaar ouder dan zij.
- Hij is drie jaar ouder dan zij.
Tom is een beetje ouder dan Maria.
Mijn vader wordt ouder
Mijn oudere broer runt dat bedrijf.
Hij is drie jaar ouder dan zij.