Examples of using "Nail" in a sentence and their dutch translations:
Ik brak een nagel.
Geef me nog een spijker.
Mijn nagel is gebroken.
Hamer de spijker erin.
De spijker scheurde zijn jas.
Ze gebruikt maar zelden nagellak.
Ik heb een gebroken nagel.
Maria heeft nagellak gekocht.
- De nagel ging door de muur.
- De spijker ging door de muur.
Je hebt de spijker op zijn kop geslagen!
Bingo!
Pas op dat je je kleren niet scheurt aan die spijker.
Je slaat de spijker op z'n kop.
Voor iemand die alleen een hamer in z'n gereedschapskist heeft, ziet elk probleem eruit als een spijker.