Examples of using "Polish" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben Poolse.
Ik leer Pools.
Hun echtgenoten zijn Pools.
Mijn vrouw is Pools.
Waar is de Poolse ambassade?
- Spreek je Pools?
- Spreekt u Pools?
- Spreken jullie Pools?
Lejzer Zamenhof is een Pool.
Mijn vriend is Pools.
Mijn moedertaal is Pools.
Ze gebruikt maar zelden nagellak.
Ik ben een Poolse journalist.
Gdansk is een Poolse stad.
Maria heeft nagellak gekocht.
Polen wordt "Polska" genoemd in het Pools.
Ge moet uw Engels nog bijschaven.
Ik heb gepraat met de Poolse ambassadeur.
Marie Curie was een Poolse en geen Franse.
Hij wilde zijn schoenen poetsen.
Ik heb de Poolse nationaliteit niet.
Ik ben met een Poolse getrouwd.
Ik ben degene die met de Poolse ambassadeur sprak.
Ik ben Pools en ik kom uit Warschau.
Poolse archeologen doen wetenschappelijk onderzoek in Soedan.
Hij houdt alleen van Poolse meisjes met blauwgroene ogen.
Vergeet niet je schoenen te poetsen vooraleer je buiten gaat!
Ik ben geen Poolse detective, beste mevrouw. Ik ben een internationale detective.
Laten we ons wel bewust zijn van het belang van deze dag, want vandaag kwamen binnen de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer geen Fransen samen met Engelsen, geen Russen met Polen, maar mensen met mensen.