Examples of using "House" in a sentence and their dutch translations:
- Ons huis is jouw huis.
- Ons huis is jullie huis.
- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.
- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.
- Ons huis is jouw huis.
- Ons huis is jullie huis.
- Dit is zijn huis.
- Dit huis is van hem.
Wat een huis.
- Waar is jouw huis?
- Waar is uw huis?
- Waar is jullie huis?
Dat is zijn huis.
Het huis is ingestort.
Het huis is van hem.
Dit is haar huis.
Dit is ons huis.
- Dit is haar huis.
- Dat is haar huis.
Is dat jouw huis?
- Dat huis is van mij.
- Dit huis is van mij.
Ik ben in het huis.
Ik heb Marcus' huis gezien.
Dit is haar huis.
Dat huis is echt beter dan dit huis.
- Bekijk dit huis.
- Kijk eens naar dat huis.
Dit is haar huis.
Dat is zijn huis.
Wat een mooi huis!
Het huis staat leeg.
Het huis staat in brand.
Waar is uw huis?
Thuis!
Het huis stonk.
Het huis is ingestort.
Dat is Toms huis.
Dat is ons huis.
Ik ben in het huis.
Het huis staat in brand!
Het huis stond in brand.
Het huis staat in brand.
Ja, dat is mijn huis.
Dat huis is van mij.
Dat is een blauw huis.
Tom ging mijn huis binnen.
Tom heeft zijn huis verkocht.
Waar is uw huis?
Het huis stond in brand.
Dat is mijn huis.
- Dat is mijn huis.
- Dit is mijn huis.
- Haar huis is zeer modern.
- Hun huis is zeer modern.
Zijn huis is zeer modern.
Dat huis staat te koop.
Ik bouwde een nieuw huis.
Dit is een groot huis.
Het huis van Tom is heel groot.
Het huis van Tom werd door de bliksem getroffen.
Het huis staat in brand!
Je mag het huis houden.
Deze huismuis is grijs.
Niemand woont in dit huis.
- Zij woont in een enorm huis.
- Hij woont in een enorm huis.
Hij woont in een enorm huis.
een religieus gebouw,
Dat huis ziet er leuk uit.
- Het is van het huis.
- Deze is van het huis.
Mijn huis is groot.
Mijn huis is hier.
Kijk eens naar dat huis.
Waar is uw huis?
- Jouw huis is groot.
- Uw huis is groot.
Mijn huis is klein.
Dit is mijn huis.
Het huis is warm.
Dat is mijn huis.
Ik zie je huis.
- Wat een mooi huis!
- Wat een prachtig huis!
Mijn huis is hier.
Dit is ons huis.
- Is jouw huis groot?
- Is uw huis groot?
Ze zullen een huis bouwen.
Ik heb Marcus' huis gezien.
Ik zie dit huis.
Mijn huis is afgebrand.
Is het huis klaar?