Translation of "Friday" in Dutch

0.022 sec.

Examples of using "Friday" in a sentence and their dutch translations:

- Today is Friday.
- It's Friday today.
- It is Friday.
- It's Friday.

- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.

- This day is Friday.
- Today is Friday.
- It's Friday today.
- It is Friday.
- It's Friday.

- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.

- Finally, it's Friday.
- It's finally Friday.
- Finally it's Friday.

Eindelijk is het vrijdag.

- Today is Friday.
- It's Friday today.

- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.

- Finally, it's Friday.
- Finally, it's Friday!

Eindelijk is het vrijdag.

Holy Friday is the Friday before Easter.

Goede Vrijdag is de vrijdag voor Pasen.

- Yesterday was Friday.
- It was Friday yesterday.

Gisteren was het vrijdag.

Wednesday? Thursday? Friday?

Woensdag? Donderdag? Vrijdag?

Today is Friday.

Vandaag is het vrijdag.

How about Friday?

- Wat dacht je van vrijdag?
- Wat dacht u van vrijdag?
- Wat dachten jullie van vrijdag?

Is today Friday?

Is het vandaag vrijdag?

Finally, it's Friday.

Eindelijk is het vrijdag.

Yesterday was Friday.

Gisteren was het vrijdag.

Read chapter 4 for Friday.

Lees voor vrijdag hoofdstuk 4.

The accident occurred on Friday.

Het ongeluk vond op vrijdag plaats.

My father died on a Friday.

Mijn vader stierf op een vrijdag.

Are you free on Friday afternoon?

Ben je vrijdagmiddag vrij?

He works from Monday to Friday.

Hij werkt van maandag tot vrijdag.

It snowed from Monday to Friday.

Het sneeuwde van maandag tot vrijdag.

Oh no, it's Friday the thirteenth!

Oh nee, het is vrijdag de dertiende!

- I suggest that we go out on Friday.
- I suggest we go out on Friday.

Ik stel voor dat we op vrijdag vertrekken.

Miss Klein gives a test every Friday.

Mevrouw Klein geeft elke vrijdag een test.

What're you going to do on Friday?

- Wat ga je vrijdag doen?
- Wat ga je op vrijdag doen?

Tom is leaving for India next Friday.

Tom vertrekt naar India komende vrijdag.

Sami went to the mosque on Friday.

Sami ging vrijdag naar de moskee.

The mosque is only open on Friday.

De moskee is alleen open op vrijdag.

The museum is open from Monday to Friday.

Het museum is geopend van maandag tot vrijdag.

The meeting was put off until next Friday.

Deze vergadering is verschoven naar vrijdag aanstaande.

Tom is leaving on a trip on Friday.

Tom gaat vrijdag op reis.

The weekdays are: Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, and Friday.

De weekdagen zijn: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag.

Yesterday was Friday; the day after tomorrow is Monday.

Gisteren was het vrijdag; overmorgen is het maandag.

Tom and his friends play poker almost every Friday night.

Tom en zijn vrienden spelen bijna iedere vrijdagavond poker.

You are supposed to hand in your homework by Friday.

Geef uw huiswerk af tegen vrijdag.

It is said that Friday the 13th is an unlucky day.

Men zegt dat vrijdag de dertiende een ongeluksdag is.

I don't remember exactly, but I suppose it was Friday last week.

Ik herinner het me niet precies, maar ik veronderstel dat het vorige week vrijdag was.

"Are you single?" "Technically yes, but I got a date this Friday."

- "Ben je single?" "Technisch gezien wel, maar ik heb komende vrijdag een date."
- "Ben je vrijgezel?" "Technisch gezien wel, maar ik heb komende vrijdag een afspraakje."

Next Friday, I'm going on a date with a girl named Mary.

Komende vrijdag heb ik een afspraakje met een meisje dat Maria heet.

A week has seven days: Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday and Sunday.

Een week heeft zeven dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday and Sunday are the days of the week.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de dagen van de week.

The days of the week are Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday, and Sunday.

De dagen van de week zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

A week is divided into seven days: Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday, and Sunday.

Een week is verdeeld in zeven dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday and Sunday are the seven days of the week.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de zeven dagen van de week.

- The museum is open from Monday to Friday.
- The museum is open from Mondays to Fridays.

Het museum is geopend van maandag tot vrijdag.

The president of the company, to whom I introduced you last Friday, wants to see you again.

De directeur van het bedrijf, aan wie ik u deze vrijdag heb voorgesteld, wil u weer spreken.

One volunteer, former Thai Navy SEAL Saman Gunan, died last Friday while placing air tanks along the escape path.

Een vrijwilliger, voormalige Thaise Navy SEAL, Saman Gunan overleed afgelopen vrijdag tijdens het plaatsen van zuurstoftanks langs de ontsnappingsroute.

Protests also took place Friday across Europe and Asia, with organizers saying 200,000 people, mainly youths, joined a march in Milan and another 100,000 in Rome.

Ook op vrijdag kwam het overal in Europa en in Aziƫ tot protesten. De organisatoren spraken van 200.000 overwegend jongeren, die zich in Milaan bij een mars hadden aangesloten, en nog eens 100.000 in Rome.