Examples of using "Fat" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben dik.
Tom is dik.
Ik ben zo dik.
- Ik ben niet dik!
- Ik ben niet dik.
Ik ben zo dik.
- Je bent verdikt.
- Je bent dik geworden.
Je bent niet dik.
Ik ben niet dik.
- Onmogelijk.
- Vergeet het maar.
Ik ben dik.
Ik ben niet dik!
Hij is erg dik.
Hij is te dik.
Is Laurie dik?
Ik ben zo dik.
Ik ben erg dik.
Je ziet er dik uit.
- Je bent verdikt.
- Je bent dik geworden.
We worden dik.
Let op je lijn.
Ben ik dik?
Je bent niet dik.
Ik ben niet dik.
Tom was dik.
- Tom ziet er dik uit.
- Tom lijkt dik.
Tom is een beetje dik.
De vrouw is dik.
Tom wordt dik.
Ik ben dik.
Ik ben een beetje dik.
Tom is niet heel erg dik.
Wat een dikke koe!
- Wie is die dikke man?
- Wie is die dikzak?
Tom is ook dik.
Hij is te dik.
Ik vind dat ik dik ben.
Denk jij dat ik dik ben?
Tom is moddervet.
Denk jij dat ik dik ben?
Tom is niet zo dik als ik.
Tom heeft 7% lichaamsvet.
Al hun vee is vet.
- Tom is een dikke man.
- Tom is een dikzak.
Deze kat is erg dik.
Denk jij dat ik dik ben?
Tom is moddervet.
Je hebt geen rondingen. Je bent dik.
Dania was dik en lelijk.
Is de nieuwe onderwijzer dik?
Tom is een beetje dik.
Te veel zoetigheden maken dik.
In varkensvlees zit veel vet.
Ik heb nog nooit een dikke veganist gezien.
Is ze zwanger of alleen maar dik?
Denken jullie dat ik dik ben?
Is de Kerstman dun of dik?
Als je te veel eet, word je dik.
Als je te veel eet, word je dik.
Ze is gezet, om niet te zeggen dik.
Tom is verlost van vier pond lichaamsvet.
Tom werd dikker.
Tom is niet zo dik als ik.
Als je zoveel eet, zal je dik worden.
Als je te veel eet, word je dik.