Examples of using "Colorblind" in a sentence and their dutch translations:
Leeuwen zijn kleurenblind.
Tom is kleurenblind.
Tom is niet kleurenblind.
- Je bent kleurenblind, toch?
- U bent kleurenblind, toch?
Ik denk dat Tom kleurenblind is.
Ik weet dat Tom kleurenblind is.
Ze zeiden dat ze niet kleurenblind waren.
Ze zeiden dat ze kleurenblind waren.
Ik vraag me af of Tom kleurenblind is.
Tom is kleurenblind, toch?
Maria is kleurenblind, toch?
Ik denk niet dat Tom kleurenblind is.
Ik vraag me af of Tom kleurenblind is of niet.
Ik vraag me af of Tom echt kleurenblind is.
Tom zei dat hij niet kleurenblind was.
Tom zei dat hij kleurenblind was.
Maria zei dat ze niet kleurenblind was.
Maria zei dat ze kleurenblind was.
Hij zei dat hij niet kleurenblind was.
Ze zei dat ze niet kleurenblind was.
Hij zei dat hij kleurenblind was.
Ze zei dat ze kleurenblind was.
Tom en Maria zeiden dat ze niet kleurenblind waren.
Tom en Maria zeiden dat ze kleurenblind waren.
Denk je echt dat Tom kleurenblind is?
Ik ben kleurenblind. Ik kan rood niet van groen onderscheiden.
Iedereen vraagt me hoe het voelt kleurenblind te zijn.
De vrouw was een regenboog. En de man? Kleurenblind!
Mensen lachen me altijd uit wanneer ze erachter komen, dat ik kleurenblind ben.
Tom is kleurenblind, dus hij kon niet vertellen of Maria een groene jurk of een rode jurk droeg.