Examples of using "Big" in a sentence and their dutch translations:
Jij bent groot.
Ik ben lang.
Hoe groot?
- Wat is het toch groot!
- Het is zo groot!
Ze zijn te groot.
Het is een groot probleem.
Deze appels zijn groot.
Hij heeft grote problemen.
Deze honden zijn groot.
Deze hond is groot.
Mijn huis is groot.
Het is te groot.
Tom is groot.
Zijn ze groot?
Rusland is groot.
- Deze zijn groot.
- Ze zijn groot.
- Wat een koopje!
- Wat een zaak!
Er is één groot verschil.
Niets aan de hand.
Ik hou niet van grote steden.
Dat is een grote hond.
Ik ben een grote fan.
De wereld is groot.
Het huis van Tom is heel groot.
We hebben een groot probleem.
Het is te groot.
We hebben een grote tuin.
wat is het probleem dan?
Dat zou groot nieuws zijn.
hoe groot of hoe klein,
Iedereen houdt van grote pizza's.
Wat een grote supermarkt!
Ze zijn heel groot.
Ze is een plaaggeest.
Hij is een grote jongen.
Het boek is groot.
Mijn huis is groot.
Hij is een grote lafaard.
Hou je grote bek!
Omdat het te groot is.
Mary heeft grote ogen.
Het is de grote.
Ik hou niet van grote steden.
- Jouw huis is groot.
- Uw huis is groot.
Hij heeft grote problemen.
Hoe groot is het?
Dit is groot nieuws.
Mijn hond is groot.
- Is jouw huis groot?
- Is uw huis groot?
De beer is groot.
Dat huis is groot.
Wat een grote hond!
Buffels hebben grote horens.
Die hond is groot.
Die appel is groot.
Ze heeft grote laarzen.
Vandaag is de grote dag.
De zon is groot.
De man is groot.
Die appels zijn groot.
Deze appels zijn groot.
Deze honden zijn groot.
Je penis is groot.