Translation of "Vertellen" in Portuguese

- Ik zal het je vertellen.
- Ik zal het u vertellen.
- Ik zal het jullie vertellen.

- Eu vou te dizer.
- Eu lhe direi.

- Je moet het me vertellen.
- U moet het me vertellen.
- Jullie moeten het me vertellen.

Você deve me dizer.

- U moet het me vertellen.
- Jullie moeten het me vertellen.

- Você deve me contar.
- Você deve me dizer.

- Ik heb je iets te vertellen.
- Ik moet je iets vertellen.

- Tenho algo para dizer-lhe.
- Tenho algo para lhe dizer.

- Zal je me de waarheid vertellen?
- Gaan jullie mij de waarheid vertellen?

- Você me dirá a verdade?
- Dir-me-á você a verdade?

- We kunnen het aan niemand vertellen.
- Wij kunnen het aan niemand vertellen.

Não podemos contar para ninguém.

Jullie vertellen me nooit iets.

Você nunca me diz nada.

We moeten ze iets vertellen.

Nós temos que contar algo para eles.

Tom houdt van moppen vertellen.

O Tom gosta de contar piadas.

Tom houdt van verhalen vertellen.

- Tom adora contar estórias.
- Tom adora contar histórias.

Tom vindt grapjes vertellen leuk.

Tom gosta de contar piadas.

Ik kon hen niets vertellen.

Eu poderia não lhes dizer nada.

Ik ga het Tom vertellen.

Vou contar para o Tom.

- Verder kan ik je niets vertellen.
- Ik kan je verder niet veel meer vertellen.

- Não posso te contar mais do que isso.
- Não posso te contar nada além disso.

Zou ik het hem moeten vertellen?

Eu deveria contar para ele?

Ik zal jou een geheim vertellen.

Eu vou te contar um segredo.

Ik moet je de waarheid vertellen.

Eu tenho que te dizer a verdade.

Wilde je me over vrijheid vertellen?

Você queria falar comigo sobre liberdade?

Ik wil jou iets raars vertellen.

Eu quero lhe contar algo estranho.

Kan ik je een geheimpje vertellen?

Posso te contar um segredinho?

Ik wil het jullie niet vertellen.

- Não quero contar.
- Não quero contar isso para vocês.

Ik verafschuw mensen die leugens vertellen.

Eu detesto pessoas que contam mentiras.

Ik kon Tom niet alles vertellen.

- Eu não pude contar tudo para o Tom.
- Não pude contar tudo para o Tom.

We gaan het aan niemand vertellen.

Não vamos contar a ninguém.

We moeten Tom nu daarover vertellen.

Precisamos contar ao Tom sobre isso agora.

Ik ga je mijn levensverhaal vertellen.

Vou-te contar a história da minha vida.

Ons kunnen vertellen over de 'Viking-mentaliteit'.

nos dizer sobre a 'mentalidade Viking'.

Je had hem de waarheid moeten vertellen.

- Você devia contar a verdade para ele.
- Deverias dizer-lhe a verdade.
- Devias lhe dizer a verdade.

Kom hier. Ik moet je iets vertellen.

- Venha cá. Preciso lhe dizer algo.
- Vem aqui. Preciso te dizer algo.

Ik kan het mijn vader niet vertellen.

Não posso dizê-lo para meu pai.

Je had me dat vooraf moeten vertellen.

Você deveria ter-me avisado de antemão.

Ik zal je over mijn vader vertellen.

- Vou lhe falar sobre o meu pai.
- Vou te falar sobre o meu pai.

Kan je ons vertellen waar we zijn?

- Você pode nos dizer onde nós estamos?
- Você pode nos dizer onde estamos?

Ik zal het nooit aan iemand vertellen.

Eu nunca vou contar a ninguém.

Twijfel nooit om de waarheid te vertellen.

Nunca hesite em dizer a verdade.

Ik wil je iets heel speciaals vertellen.

Quero contar-lhe algo extraordinário.

- Is er iets dat je ons wilt vertellen?
- Is er iets dat u ons wenst te vertellen?

Há alguma coisa que você queira nos dizer?

- Kan je me alsjeblieft vertellen wat er aan de hand is?
- Kan je me alsjeblieft vertellen wat er gaande is?
- Kan je me alsjeblieft vertellen wat er gebeurt?

Podes por favor me dizer o que está acontecendo?

- Kunt u me vertellen wat er aan de hand is?
- Kunt u me vertellen wat er gaande is?

- Você pode me dizer o que está acontecendo?
- Vocês podem me dizer o que está acontecendo?

- Kunt u mij vertellen waarom u van hem houdt?
- Kun je me vertellen waarom je van hem houdt?

Você pode me dizer por que você gosta dele?

Dat is riskant kan ik je wel vertellen.

É arriscado, digo-lho já.

Vroeg of laat zal hij me alles vertellen.

- Cedo ou tarde, ele me contará tudo.
- Ele irá me contar tudo cedo ou tarde.
- Cedo ou tarde, ele irá me contar tudo.

Waarom wilt u ons de waarheid niet vertellen?

- Por que o senhor não quer dizer-nos a verdade?
- Por que a senhora não quer dizer-nos a verdade?

Ik wil je vertellen wat er gebeurd is.

Eu quero te contar o que aconteceu.

Laat ik je alles vertellen wat ik weet.

Deixe-me dizer tudo o que sei.

Ik zal Tom het goede nieuws gaan vertellen.

Vou até o Tom contar a boa notícia.

Ik ga mijn geheim niet aan jou vertellen.

Eu não contarei o meu segredo para você.

Zou je mij het wifi-wachtwoord kunnen vertellen?

Poderia me dizer a senha do Wi-fi?

Ik zal hem vertellen dat je geholpen hebt.

- Contarei a eles que você ajudou.
- Direi a eles que você ajudou.
- Contarei a ele que você ajudou.

Kan je ons er iets meer over vertellen?

Você pode nos falar um pouco mais sobre isso?

Ik ga je nu mijn laatste wens vertellen.

Agora eu vou lhe dizer meu último desejo.

Kun je mij vertellen wie er vanavond komen?

Você pode me dizer quem vem esta noite?

We moeten Tom vertellen wat er gebeurd is.

Temos que contar a Tom o que aconteceu.

Ik weet niet wat ik haar ga vertellen.

Eu não sei o que vou dizer a ela.

Ik zal jullie vertellen wat mij is gebeurd.

Vou lhes contar o que me aconteceu.

- Zou je me alsjeblieft kunnen vertellen waarom je van haar houdt?
- Kun je mij vertellen waarom je van haar houdt?

Você poderia, por favor, me dizer por que a ama?

Dat is riskant, dat kan ik je wel vertellen.

É arriscado, digo-lho já.

Ik had het idee om mijn waarheid te vertellen,

Eu tinha que contar minha verdade,

Wat ik je ga vertellen, kan niet worden begrepen...

O que lhe vou dizer não pode ser interpretado

Ik vind het belangrijk om de waarheid te vertellen.

Eu acho importante dizer a verdade.

Ik zal Tom niet vertellen dat jij dat zei.

- Eu não vou contar para o Tom que você disse isso.
- Não vou contar para o Tom que você disse isso.

Kunt u ons vertellen wat er daarna is gebeurd?

Você poderia nos contar o que aconteceu em seguida?

Kunt u mij alstublieft vertellen wanneer ik moet uitstappen?

O senhor poderia me avisar quando tenho que descer?

Kunt u mij vertellen waarom u van hem houdt?

Você pode me dizer por que você gosta dele?

Ik moet Tom vertellen over wat er gebeurd is.

- Tenho que contar a Tom sobre o que aconteceu.
- Tenho que contar a Tom o que aconteceu.
- Tenho que dizer ao Tom o que aconteceu.

Zou u mij kunnen vertellen waar zijn huis is?

Você poderia me dizer onde fica a casa dele?

En mijn verhaal te vertellen met alle waarheden en pijn,

e contar minha história em toda a verdade e dor

Ik daag je uit om het aan iedereen te vertellen.

Eu desafio você a contar para todo mundo.

Ik heb je iets te vertellen. Ik ben je broer.

Tenho algo para te dizer. Sou teu irmão.

Kun je me vertellen waar ik Tom misschien kan vinden?

Você pode me dizer onde eu posso encontrar o Tom?

- Kun je het mij vertellen?
- Kun je het me zeggen?

- Você pode me dizer?
- Vocês sabem me dizer?
- O senhor sabe me dizer?
- A senhora pode me dizer?
- Os senhores podem me dizer?
- As senhoras sabem me dizer?
- Podeis dizer-me?
- Sabeis dizer-me?
- Tu podes me dizer?
- Tu sabes me dizer?
- Podes dizer-me?
- Sabes dizer-me?
- Pode dizer-me?
- Sabe dizer-me?

Zou u me kunnen vertellen wat uw huidige adres is?

Você poderia me dizer seu endereço atual?

Zou u mij de weg naar het station kunnen vertellen?

Você poderia me dizer o caminho até a estação?

Ik sta op het punt je iets belangrijks te vertellen.

Estou prestes a lhe dizer algo importante.

Ik kan je niet vertellen waarom Tom te laat is.

- Não posso te contar por que Tom está atrasado.
- Não posso lhe contar por que Tom está atrasado.

Zie je wat er gebeurt wanneer we de waarheid vertellen?

Está vendo o que acontece quando falamos a verdade?

Zou u me kunnen vertellen hoe ik bij het station kom?

Você poderia me dizer como se chega na estação?

Zij kan zonder blikken of blozen de meest schandalige leugen vertellen.

Ela é capaz de contar a mentira mais ultrajante sem pestanejar.

Ik zal je de waarheid vertellen: Ik heb tegen je gelogen.

Vou dizer a verdade: menti para você.

Ik kan jou niet vertellen hoe je het woord moet uitspreken.

Não sei te dizer como se pronuncia a palavra.

- Je bent me vergeten te vertellen over dat boek dat je gelezen hebt.
- Jullie zijn me vergeten te vertellen over dat boek dat jullie gelezen hebben.

Você esqueceu de me falar sobre aquele livro que leu.

- Trouwens, ik heb je iets te vertellen.
- Trouwens, ik moet je iets zeggen.

A propósito, eu tenho algo a lhe dizer.

Je kunt het me maar beter vertellen als je iets fout hebt gedaan.

Se você fez algo de errado, é melhor me contar.