Translation of "Jongen" in Italian

0.030 sec.

Examples of using "Jongen" in a sentence and their italian translations:

- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.

Il ragazzo corse via.

- Dit is de jongen.
- Het is een jongen.

Questo è un ragazzo.

- Hij is een jongen.
- Het is een jongen.

Questo è un ragazzo.

- Ik ben een jongen.
- Ik volg een jongen.

- Sono un ragazzo.
- Io sono un ragazzo.

Met twee jongen.

Con due piccoli.

De jongen springt.

Il ragazzo salta.

De jongen slaapt.

Il ragazzo dorme.

- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.

Quel ragazzo sta correndo.

- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.

Sono un ragazzo timido.

- Die jongen is erg slim.
- Die jongen is erg intelligent.

Quel ragazzo è molto intelligente.

- Ik ben een brave jongen.
- Ik ben een goede jongen.

- Sono un bravo ragazzo.
- Io sono un bravo ragazzo.

- De jongen gooit een steen.
- De jongen werpt een steen.

Il ragazzo lancia una pietra.

Deze jongen is intelligent.

Quel ragazzo è intelligente.

Welke jongen is Masao?

Quale ragazzo è Masao?

Ik ben een jongen.

- Sono un ragazzo.
- Io sono un ragazzo.

Waar is de jongen?

Dov'è il ragazzo?

Die jongen is slim.

Quel ragazzo è intelligente.

Die jongen eet niet.

Quel ragazzo non mangia.

Dit is de jongen.

Ecco il ragazzo.

Ik zie een jongen.

- Vedo un ragazzo.
- Io vedo un ragazzo.

Zwijg en luister, jongen!

- Stai zitto e ascolta, bambino.
- Taci e ascolta, bambino.

Wie is die jongen?

Chi è quel ragazzo?

De jongen heeft dorst.

Il ragazzo ha sete.

De jongen kwam terug.

Il ragazzo è tornato.

- De jongen gooide een steen.
- De jongen heeft een steen gegooid.

- Il ragazzo tirò una pietra.
- Il bambino tirò un sasso.

- Elke jongen heeft zijn diploma gekregen.
- Iedere jongen heeft zijn diploma gekregen.

Ogni ragazzo ha ricevuto il suo diploma.

Die jongen heeft zwart haar.

Questo ragazzo ha i capelli neri.

Je bent zo'n schattige jongen.

- Sei un ragazzo così carino.
- Tu sei un ragazzo così carino.

Je bent een goede jongen.

- Sei un bravo ragazzo.
- Tu sei un bravo ragazzo.

De jongen begon te huilen.

- Il ragazzo cominciò a piangere.
- Il ragazzo cominciò a gridare.
- Il ragazzo iniziò a piangere.
- Il ragazzo iniziò a urlare.
- Il ragazzo si mise a piangere.
- Il ragazzo ha cominciato a urlare.
- Il ragazzo ha iniziato a urlare.
- Il ragazzo ha cominciato a piangere.
- Il ragazzo ha iniziato a piangere.

Hij is geen jongen meer.

Non è più un bambino.

Hij is een grote jongen.

- È un ragazzone.
- Lui è un ragazzone.

Hij is de grootste jongen.

- È il ragazzo più alto.
- Lui è il ragazzo più alto.

Die jongen is erg intelligent.

Quel ragazzo è molto intelligente.

De jongen koopt een hond.

Il ragazzo compra un cane.

Deze jongen eet geen snoep.

Quel ragazzo non mangia caramelle.

Je bent maar een jongen.

Sei soltanto un ragazzo.

Deze jongen is mijn zoon.

Questo ragazzo è mio figlio.

Elke jongen heeft een fiets.

Ogni ragazzo ha una bicicletta.

De jongen begon te gillen.

- Il ragazzo cominciò a gridare.
- Il ragazzo iniziò a gridare.

Je bent een slimme jongen.

- Sei un ragazzo intelligente.
- Tu sei un ragazzo intelligente.

De jongen heeft een krant.

Il ragazzo ha un giornale.

Mijn familie hoopte op een jongen,

La mia famiglia sperava in un maschio,

Ruim de helft bestaat uit jongen.

Più della metà sono giovani.

...zijn meer dan deze jongen aankunnen.

vanno oltre le capacità di questi giovani leoni.

De jongen zoeken veiligheid bij elkaar.

I cuccioli cercano riparo nei numeri.

Haar jongen moeten constant gevoed worden.

Deve nutrire i suoi piccoli di continuo.

De jongen zat op een stoel.

Il ragazzo era seduto su una sedia.

De jongen viel van het bed.

- Il ragazzo è caduto dal letto.
- Il ragazzo cadde dal letto.

Aap, wat heb je mooie jongen.

Scimmia, che belli i tuoi piccoli.

De jongen krabde aan zijn oor.

Il ragazzo si grattò l'orecchio.

De jongen veranderde niet van gedacht.

Il ragazzo non cambiò opinione.

De jongen spreekt met zijn grootvader.

Il ragazzo sta parlando con suo nonno.

Ik had medelijden met de jongen.

Mi è dispiaciuto per il ragazzo.

Tom is een erg slimme jongen.

Tom è un ragazzo molto intelligente.

Eén jongen is groter dan de andere.

Un ragazzo è più alto dell'altro.

Is het een jongen of een meisje?

- È un ragazzo o una ragazza?
- È un bambino o una bambina?

Dit is de jongen waaraan ik denk.

Ecco il ragazzo a cui penso.

- De jongen zweeg.
- De jeugd was stil.

- I giovani erano tranquilli.
- I giovani erano silenziosi.

Deze jongen is de hele nacht opgebleven.

Questo ragazzo è stato alzato tutta la notte.

Ik ben niet met de jongen bekend.

Non sono un familiare del ragazzo.

Ben jij een meisje of een jongen?

- Sei una ragazza o un ragazzo?
- Tu sei una ragazza o un ragazzo?

Ik weet niet wie die jongen is.

Non so chi è quel ragazzo.

Een treffend voorbeeld is een autistische jongen,

Un esempio lampante è un giovane studente autistico

Elk vrouwtje kan meer dan 100 jongen baren.

Ogni femmina può avere più di 100 cuccioli.

De jongen spreekt alsof hij een man is.

Il bambino parla come se fosse un adulto.