Translation of "Zwemt" in German

0.026 sec.

Examples of using "Zwemt" in a sentence and their german translations:

Tom zwemt.

Tom schwimmt.

Zwemt Tom?

Schwimmt Tom?

Ze zwemt.

Sie schwimmt.

Naoko zwemt.

Naoko schwimmt.

Hij zwemt.

Er schwimmt.

Hij zwemt graag.

Er schwimmt gerne.

Hij zwemt nu.

Er schwimmt gerade.

Ze zwemt goed.

Sie schwimmt gut.

Zwemt de hond?

Schwimmt der Hund?

Zij zwemt graag.

Sie schwimmt gern.

Tom zwemt heel snel.

Tom schwimmt sehr schnell.

Hoe snel zij zwemt!

Wie schnell sie schwimmt!

Hij zwemt heel snel.

Er schwimmt sehr schnell.

Mijn broer zwemt niet.

Mein Bruder schwimmt nicht.

De vis zwemt stroomopwaarts.

Der Fisch schwimmt flussaufwärts.

Hij zwemt in de rivier.

Er schwimmt im Fluss.

Ze zwemt in het geld.

Sie schwimmt im Geld.

Hij zwemt beter dan ik.

Er schwimmt besser als ich.

Ze zwemt graag in de zomer.

Im Sommer geht sie gerne schwimmen.

Maria zwemt even snel als Jakobo.

Mary schwimmt genauso schnell wie Jack.

- Hij zwemt graag.
- Hij houdt van zwemmen.

Er schwimmt gerne.

- Houdt Tom van zwemmen?
- Zwemt Tom graag?

- Schwimmt Tom gern?
- Schwimmt Tom gerne?

- Tom zwemt.
- Tom is aan het zwemmen.

Tom schwimmt.

- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.

Er schwimmt.

Tom zwemt net zo goed als Mary.

Tom schwimmt genauso gut wie Maria.

Het meisje dat in de vijver zwemt is mijn nicht.

Das Mädchen, das im Becken schwimmt, ist meine Cousine.

Het meisje dat in het zwembad zwemt is mijn nicht.

Das Mädchen, das im Becken schwimmt, ist meine Cousine.

De haai wil haar van zich af schudden en zwemt weg.

Der Hai will ihn abschütteln und schwimmt davon.

- Naoko is nu aan het zwemmen.
- Naoko zwemt op dit moment.

Naoko schwimmt gerade.

- Tom zwemt beter dan Mary.
- Tom kan beter zwemmen dan Maria.

- Tom ist ein besserer Schwimmer als Mary.
- Tom kann besser schwimmen als Maria.

...die wachten tot er een zalm te dicht in de buurt zwemt.

für jeden Lachs, der ihm zu nahe schwimmt.

- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.
- Ze is aan het zwemmen.

- Sie schwimmt.
- Er schwimmt.

- Hij zwemt graag.
- Hij houdt van zwemmen.
- Hij houdt van het zwemmen.

Er schwimmt gerne.

- Ze is een goede zwemster.
- Ze kan goed zwemmen.
- Ze zwemt goed.

Sie schwimmt gut.

- Hij zwemt in het zwembad.
- Hij is in het zwembad aan het zwemmen.

- Er schwimmt im Pool.
- Er schwimmt gerade im Schwimmbecken.

- Melanie heeft gezegd dat ze graag zwemt.
- Melanie zei dat ze van zwemmen houdt.

Melanie hat gesagt, dass sie gerne schwimmt.

- U zwemt.
- U bent aan het zwemmen.
- Jullie zwemmen.
- Jullie zijn aan het zwemmen.

- Sie schwimmen.
- Ihr schwimmt.