Translation of "Opschieten" in German

We moeten opschieten.

Wir müssen uns beeilen.

Kom op, opschieten.

Los, mach hin!

Ik moet opschieten!

Ich muss mich beeilen!

- Schiet op!
- Opschieten!

- Mach schnell!
- Zack, zack!

- Schiet op.
- Opschieten.

Beeilen Sie sich.

Kom op, opschieten!

Los, beeilt euch!

Dus we moeten opschieten.

also müssen wir uns beeilen.

- Je moet je haasten.
- Je moet opschieten.
- U moet opschieten.
- Jullie moeten opschieten.
- Jullie moet je haasten.

- Du musst schnell machen.
- Du musst dich sputen.
- Sie müssen sich beeilen.
- Ihr müsst euch beeilen.

We moeten opschieten en besluiten.

Beeile dich besser und entscheide dich.

- Haast je.
- Schiet op.
- Opschieten.

Beeil dich.

- Schiet op!
- Schiet op.
- Opschieten.

- Beeil dich!
- Beeile dich!
- Mach hin!

Ik kan niet met hem opschieten.

Ich komme mit ihm nicht aus.

Ik kan goed met hem opschieten.

Ich verstehe mich gut mit ihm.

Je moet opschieten en een beslissing nemen.

Entscheide dich besser schnell.

We moeten opschieten en meer beesten vinden.

Wir müssen uns beeilen und mehr von diesen Kriechtieren sammeln.

- Kom op, schiet op!
- Kom op, opschieten!

Los, beeilt euch!

Ik kon altijd goed opschieten met Tom.

Ich bin mit Tom immer gut ausgekommen.

- We moeten vlug zijn.
- We moeten opschieten.

Wir müssen uns beeilen.

Laten we opschieten om de bus te halen.

Komm, wir beeilen uns, dann bekommen wir den Bus noch.

Ik kan goed opschieten met mijn jongere broer.

Ich komme mit meinem jüngeren Bruder klar.

- We kunnen beter opschieten.
- We kunnen ons beter haasten.

- Beeilen wir uns lieber!
- Wir beeilen uns lieber.
- Es ist besser, wir beeilen uns.
- Wir sollten besser eilen!

Je moet opschieten want de banken gaan binnenkort sluiten.

Du solltest dich besser beeilen; denn die Banken schließen bald.

We moeten opschieten en meer beesten vinden. Luister, hoor je dat?

Wir müssen uns beeilen und mehr Tiere fangen. Hörst du das?

Maar middels 'n verrassend zachtaardig taaltje kunnen ze met elkaar opschieten.

Aber sie verständigen sich mit einer überraschend sanften Sprache.

We moeten opschieten als we op tijd bij het station willen aankomen.

Wir müssen uns beeilen, wenn wir pünktlich am Bahnhof sein wollen.

- Heb je een goede verstandhouding met je baas?
- Kun je goed opschieten met je baas?

Verstehst du dich gut mit deinem Chef?

...en we houden het hier niet veel langer uit. We moeten opschieten en meer beesten vinden.

und wir können hier draußen nicht mehr lange überleben. Wir müssen uns beeilen und mehr Krabbeltiere fangen.

- Ik kom heel goed overeen met mijn schoonmoeder.
- Ik kan erg goed opschieten met mijn schoonmoeder.

Ich verstehe mich sehr gut mit meiner Schwiegermutter.

- We moeten opschieten, anders zullen de winkels sluiten.
- We moeten ons haasten, anders gaan de winkels sluiten.

Wir müssen uns beeilen, sonst schließen die Geschäfte.

- We kunnen beter een tandje bijzetten, anders zijn we te laat.
- We kunnen beter wat opschieten, anders zijn we te laat.

Wir legen besser einen Zahn zu, sonst verspäten wir uns.

- Kun je goed opschieten met je nieuwe klasgenoten?
- Kun je goed overweg met je nieuwe klasgenoten?
- Kun je het goed vinden met je nieuwe klasgenoten?

- Verstehst du dich gut mit deinen neuen Klassenkameraden?
- Kommst du gut mit deinen neuen Klassenkameraden zurecht?