Translation of "Man" in English

Man.

Ah, man!

De kale man is mijn man.

The bald guy is my husband.

Man: Geweldig.

Man: Ah, great.

- Let op deze man.
- Observeer deze man.

Keep watch on that man.

- Ken je die man?
- Kent u die man?
- Kennen jullie die man?

Do you know that man?

- Let op deze man.
- Hou deze man in de gaten.
- Observeer deze man.

Keep watch on that man.

- Dat is Maria's man.
- Dat is Maria haar man.
- Dit is Maria's man.

- That's Mary's husband.
- This is Mary's husband.

- Ik ben een man.
- Ik volg een man.

- I am a man.
- I'm a man.

- Wie is deze man?
- Wie is die man?

Who is that man?

- Is dat uw man?
- Is dat jouw man?

- Is this your husband?
- Is that your husband?

- Zijn man is rijk.
- Haar man is rijk.

- Her husband is rich.
- His husband is rich.

- Jij bent een man.
- U bent een man.

You're a man.

Laten we man tot man met elkaar praten.

Let's talk face to face.

O, man. Nee.

Oh, man. No!

De man bloosde.

The man blushed.

Bel mijn man.

Call my husband.

Een man naderde.

A man drew near.

Man over boord!

Man overboard!

Observeer deze man.

Keep watch on that man.

- Zij heeft haar man vergiftigd.
- Ze heeft haar man vergiftigd.
- Ze vergiftigde haar man.

She poisoned her husband.

- Dat is Maria's man.
- Dat is Maria haar man.

That's Mary's husband.

- Mijn man was een leraar.
- Mijn man was leraar.

My husband was a teacher.

- Mijn man is een leraar.
- Mijn man is leraar.

My husband is a teacher.

- Hoe is Tom zijn man?
- Hoe is Toms man?

What's Tom's husband like?

- Tom zijn man is biseksueel.
- Toms man is biseksueel.

- Tom's husband is bisexual.
- Tom's husband is bi.

- Tom zijn man is bi
- Toms man is bi.

Tom's husband is bi.

- We zijn man en vrouw.
- Wij zijn man en vrouw.

- We are husband and wife.
- We're husband and wife.

- Mijn man loog tegen mij.
- Mijn man heeft me belogen.

My husband lied to me.

- Je bent een wijze man.
- Jij bent een wijze man.

You're a wise man.

- Zij heeft haar man vergiftigd.
- Ze heeft haar man vergiftigd.

She poisoned her husband.

De twee mannen hebben elkaar van man tot man ontmoet.

Two men met face to face.

- Hij is een dappere man.
- Hij is een moedige man.

He is a brave man.

- De oude man leeft alleen.
- De oude man woont alleen.

- The old man lives by himself.
- The old man lives alone.

- Let op deze man.
- Hou deze man in de gaten.

Keep watch on that man.

Een man, een vrouw,

a man, a woman,

Maar deze man niet.

Not this guy, though.

Kleren maken de man.

Clothes make the man.

De man stond op.

The man stood up.

Vecht als een man!

Fight like a man!

De man heeft gelijk.

The man is right.

Ik ben een man.

- I am a man.
- I'm a man.

Wat een treurige man!

What a sad man!

De man is oud.

The man is old.

De man is naakt.

The man is naked.

Is je man thuis?

Is your husband at home?

Deze man is dood.

- That man is dead.
- This man is dead.

De man bezoekt Moskou.

The man is visiting Moscow.

Mijn man is bakker.

My husband is a baker.

Ik bezit deze man.

I own this man.

De man is uitgehongerd.

The man is starving.

Man, jij bent dronken.

Man, you're drunk.

Mijn man is lui.

My husband is lazy.

Tom is mijn man.

Tom is my husband.

De man is jong.

The man is young.

Is dat jouw man?

Is this your husband?

Die man is gevaarlijk.

That man is dangerous.

Manieren maken de man.

Manners maketh man.

De man is politieagent.

The man is a policeman.

Die man is knap.

This man is good looking.

De man is groot.

The man is tall.

Tom kent Mary's man.

Tom knows Mary's husband.

Jij bent geen man.

You're not a man.

Wie is die man?

- Who is that man?
- Who is that person?
- Who's that man?

De oude man zit.

The old man is sitting.

De man eet brood.

The man is eating bread.

De man is sterk.

The man is strong.

De man drinkt water.

The man drinks water.