Translation of "Hielpen" in English

Ze hielpen elkaar.

They helped each other.

Zij hielpen ons.

They helped us.

Zij hielpen Tom.

They helped Tom.

Ze hielpen mij.

They helped me.

We hielpen Tom.

We helped Tom.

Wij hielpen hem.

We helped him.

We hielpen allemaal bij de oogst.

We all helped with the harvest.

De man en zijn vrouw hielpen elkaar.

The man and his wife helped each other.

- Zij hielpen ons.
- Zij hebben ons geholpen.

They helped us.

Ze hielpen Tom door de problemen heen.

They saw Tom through the trouble.

- We hielpen Tom.
- We hebben Tom geholpen.

We helped Tom.

- Ze hielpen mij.
- Ze hebben mij geholpen.

They helped me.

- Zij hielpen Tom.
- Zij hebben Tom geholpen.

They helped Tom.

- Wij hielpen hem.
- Wij hebben hem geholpen.

We helped him.

- Wij hielpen haar.
- Wij hebben haar geholpen.

We helped her.

- Zij hielpen hem.
- Zij hebben hem geholpen.

They helped him.

- Zij hielpen haar.
- Zij hebben haar geholpen.

They helped her.

Ze hielpen hem naar Canada te komen.

They helped him get to Canada.

- De medicijnen hielpen mij.
- De medicatie hielp mij.

The medication helped me.

Maar de Clary-zusters hielpen de vrede te bewaren.

but the Clary sisters helped to keep the peace.

En de suggestie is dat ze hielpen om klimaatverandering te matigen.

and the suggestion is that they've helped moderate climate change.

Ney's moed die dag was ontzagwekkend, maar zijn beslissingen hielpen de Franse

Ney’s courage that day was awe-inspiring, but his decisions helped to cause the French

Tom en Mary hielpen hun moeder met het versieren van de kerstboom.

Tom and Mary helped their mother decorate the Christmas tree.

Van Bluchers verrassingsaanval, maar dapper terugvechten en hielpen bij het behalen van de overwinning.

Blucher’s surprise attack, but fought back bravely, helping to win victory.

- U hielp ons.
- Jullie hielpen ons.
- U heeft ons geholpen.
- Jullie hebben ons geholpen.

You helped us.

- U hielp ons.
- Jij hielp ons.
- Jullie hielpen ons.
- U heeft ons geholpen.
- Jij hebt ons geholpen.
- Jullie hebben ons geholpen.

You helped us.

- Jij hielp mij.
- U hielp mij.
- Jullie hielpen mij.
- Jij hebt mij geholpen.
- U heeft mij geholpen.
- Jullie hebben mij geholpen.

You helped me.

- Je hebt me niet geholpen.
- U heeft me niet geholpen.
- Jullie hebben me niet geholpen.
- U hielp mij niet.
- Jij hielp mij niet.
- Jullie hielpen mij niet.

You didn't help me.