Examples of using "هو" in a sentence and their dutch translations:
Waarom is hij hier?
Vandaag is het zondag.
Hij houdt veel van je.
Daar is hij.
Dit is de vraag:
Hij is mijn broer.
Wie is hij?
Hij is gelukkig.
- Hij is homo.
- Hij is gay.
Hij is historicus.
Hij is mijn broer.
Hij is jaloers.
- Waar is hij?
- Waar zit hij?
Hij is een valsemunter.
Hij is mijn vriend.
Hij is naast mij.
Hij is zanger.
Hij rent.
Hij is haar vriend.
- Hij is mijn buur.
- Hij is mijn buurman.
Hij is een dokter.
Wat hier getoond wordt, is één mogelijkheid.
Hij is de oudere broer van Taro.
maar liefde en steun.
Ik heet Amal.
Jullie eerste vraag is
Mijn tweede vraag voor jullie is:
Neem bijvoorbeeld, zegt hij,
de klas is.
Daar is hij.
Kijk eens.
Supergaaf.
Wat is een planeet?
De vraag is waarom.
Het antwoord is ja.
is de oceaan opruimen.
is de volgende vraag:
De nieuwe vraag is:
Onze solidariteit is onze kracht.
Wat ben je aan het doen?
Hij is groter dan ik.
Hij leest veel.
- Hij is rijk geworden.
- Hij werd rijk.
Is hij Japans?
- Vandaag is het woensdag.
- Het is vandaag woensdag.
- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.
Hij weet het niet.
Hij is mijn jongste broer.
Hoe groot is het?
Hij liet me gaan.
Hij is geen dokter.
Hij spreekt Portugees.
Hij rookt niet.
Hij verkleedde zich als vrouw.
Hij spreekt Arabisch.
Hij schrijft Arabisch.
- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.
Hij sloot de ogen.
Waar is de luchthaven?
Hij is het enige kind dat zij hebben.
- Is hij een leerkracht?
- Is hij leraar?
- Hier is uw sleutel.
- Hier is je sleutel.
- Hier is jullie sleutel.
Hij rent niet.
Hij rijdt snel.
Hij leest een boek.
Hij is een vriend uit onze kindertijd.
Dit is het geval.
Welke is nieuw?
- Het is vandaag zondag.
- Vandaag is het zondag.
Hij is maar een man.
Tom is mijn vader.
- Tom is je broer.
- Tom is jouw broer.
Hij at de appel.
Tom is zijn broer.
Water is leven.
Hij houdt van sneeuw.
Vandaag is het zaterdag.
- Hier is je wisselgeld.
- Hier is uw wisselgeld.
Hier is het adres.
- Het is vandaag zondag.
- Vandaag is het zondag.
Dat is zijn huis.
Vandaag is het maandag.
Hier is hij!
Hij schreeuwt veel.
Hij houdt van katten.
Hij is zijn vriend.
Is het rood?
Ik weet alleen niet hoelang dit hier al is.
Hij is een wolf in schaapskleren.