Examples of using "السيارة" in a sentence and their dutch translations:
Tom reed met de auto.
De auto is klaar.
- Hou die auto tegen!
- Stop de auto!
Ik kan autorijden.
- Dit is zijn auto.
- Deze auto is van hem.
De auto botste met de vrachtwagen.
- De auto crashte tegen de muur.
- De auto reed tegen de muur.
- De auto botste tegen de muur.
- Ik heb die auto gekocht.
- Ik kocht die auto.
Ik zit in mijn auto.
- Van wie is die auto?
- Wiens auto is dat?
- Deze auto is van mij.
- Deze auto is de mijne.
Het is een auto die wij zelf besturen.
Een oude vrouw rijdt in haar auto
Tom heeft een nieuwe auto.
Is dat jouw auto?
Het lijkt erop dat deze auto van hem is.
Die auto is spiksplinternieuw.
De natuur is als een zelfsturende auto.
De auto was kapot, dus moesten ze lopen.
De jongen die de auto aan het wassen is, is mijn broer.
Ik heb nog niet geleerd om auto te rijden.
Dat is niet mijn auto.
Deze auto is net als nieuw.