Examples of using "Satın" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben aan het kopen.
- Ik ben bezig met aankopen.
- Ik ben boodschappen aan het doen.
Kopen!
Hij koopt kleding.
- Wat heb je gekocht?
- Wat heeft u gekocht?
- Wat hebben jullie gekocht?
Het huis is gekocht.
Hij kocht bloemen.
Ik moet postzegels kopen.
Tom koopt.
Wij kopen brood.
- Je hebt brood gekocht.
- U heeft brood gekocht.
- Jullie hebben brood gekocht.
- U kocht brood.
- Jij kocht brood.
- Jullie kochten brood.
- Ik koop tapes.
- Ik koop banden.
- Ik koop cassettes.
- Wie koopt er?
- Wie koopt?
Koop het!
Koop het niet!
Laat me brood kopen.
Ik koop brood.
Ik ga even brood kopen.
Ik wil kopen.
Koop wat speelgoed.
Hij wilde het boek kopen.
We hebben een auto gekocht.
Die rechter valt niet om te kopen.
- Ik kocht een Nintendo DS.
- Ik heb een Nintendo DS gekocht.
Ik wil dat graag kopen.
Ik kocht veel boeken.
Geld maakt niet gelukkig.
Ik wil het niet kopen.
Hij koopt geneesmiddelen.
Geld koopt geen geluk.
Koop de volledige versie.
Hij koopt kleding.
- Hij heeft een vingerhoed gekocht.
- Hij heeft een vingerhoedskruid gekocht.
Papa heeft boeken voor me gekocht.
Ik heb één zak gekocht.
- Ik kocht een schaar.
- Ik heb een schaar gekocht.
Ik kocht een T-shirt.
Ik heb een auto gekocht.
Ze koopt eten.
Tom heeft een krant gekocht.
We hebben een auto gekocht.
Ik heb een cactus gekocht.
Ik zal die cd kopen.
- We kochten het in Boston.
- We hebben het in Boston gekocht.
We hebben dit in Australië gekocht.
Ze koopt brood.
Maria koopt geen brood.
Zij kopen brood.
Dit is wat ik gekocht heb in Spanje.
Waarom heb je bloemen gekocht?
Je moet de koe bij de horens vatten.
Ik heb dat boek niet gekocht.
- Zij kocht brood.
- Zij heeft brood gekocht.
Heb je dat gekocht?
Koop ze gewoon.
- Kan ik dat kopen?
- Mag ik dat kopen?
Ik ben niet te koop.
- Ik heb een elektrische fiets gekocht.
- Ik kocht een elektrische fiets.
Ik heb twee broeken gekocht.
soms zelfs via mobiele telefoon.
Ik zou graag een Picasso kopen.
Ik zou wat kaas willen kopen.
- De jongen kocht een boek.
- De jongen heeft een boek gekocht.
Hoeveel bloemen koop je?
Ik kocht een boek.
Ten slotte heeft Jane het niet gekocht.
Ik kocht deze trui gisteren.
Ik heb een muis van Microsoft gekocht.
Ik ben vergeten een hoofdkussen te kopen.
Hij kan geen auto kopen.
Wat heeft Mari gisteren gekocht?
Je hebt een hoop juwelen gekocht.
Ik ga een nieuwe auto kopen.
- Hij heeft een auto gekocht.
- Hij kocht een auto.
Waar heb je de bloemen gekocht?
Waar hebt ge die schoenen gekocht?
- Maria kocht wat brood.
- Maria heeft brood gekocht.
We zullen wat paraffine kopen.
Ik zou deze pop graag kopen.
Koop me geen cadeautjes meer.
Ze heeft een trui voor hem gekocht.
We hebben een pond thee gekocht.
Ze koopt boeken in de boekwinkel.
Ze kopen groenten in de supermarkt.
- Heb je een watermeloen gekocht?
- Heeft u een watermeloen gekocht?
- Hebben jullie een watermeloen gekocht?
Ik wil aspirine kopen.
Als ik geld had, zou ik de computer kopen.
- Ik heb die auto gekocht.
- Ik kocht die auto.