Examples of using "Bisiklete" in a sentence and their dutch translations:
Tom kan niet fietsen.
Ik hou niet van motorrijden.
Ik moet fietsen.
Hoe vaak fiets jij?
Fietsen kan men nooit verleren.
Ik vond hem fietsend in het park.
Fietsen kan men nooit verleren.
Ik heb een nieuwe fiets nodig.
Het kostte hem drie maanden om te leren fietsen.
Tom heeft geen fiets.
Ik heb een nieuwe fiets nodig.