Examples of using "Turquía" in a sentence and their dutch translations:
Ik woon in Turkije.
Woon je in Turkije?
Ik kom uit Turkije.
- Hij woont in Turkije.
- Zij woont in Turkije.
- Waar woon je in Turkije?
- Waar woont u in Turkije?
- Waar wonen jullie in Turkije?
Turkije was sterker dan Griekenland.
Turkije is een ontwikkeld land.
Ik ben geboren in Turkije uit Koerdische ouders
Ankara is de hoofdstad van Turkije.
Erdogan is de president van Turkije.
Istanboel is de dichtstbevolkte stad van Turkije.
De Turkse ambassade in Buenos Aires lijkt op een gevangenis.
De Franse president wilde niet spreken over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie.