Translation of "Habías" in Dutch

0.006 sec.

Examples of using "Habías" in a sentence and their dutch translations:

Habías leído.

Je had gelezen.

¿Dónde habías aparcado el coche?

Waar heb je de auto geparkeerd?

- ¿Dónde habías estado hasta ahora?
- ¿Dónde habéis estado?
- ¿Dónde habías estado?
- ¿Dónde has estado?

- Waar waren jullie?
- Waar ben je geweest?
- Waar was je?
- Waar zijn jullie geweest?

¿Habías visto alguna vez este pez?

Heb je die vis al gezien?

- ¿Dónde habías estado?
- ¿Dónde has estado?

Waar waren jullie?

Habías dicho que no tenías tiempo.

Je hebt gezegd dat je geen tijd hebt.

Tu hermano me dijo que habías ido a París.

- Uw broer heeft mij gezegd dat ge naar Parijs geweest zijt.
- Je broer zei dat je naar Parijs was gegaan.

Por supuesto que tienes que pagar. ¿Qué habías pensado?

Natuurlijk moet je betalen! Wat dacht jij dan?

¿Qué dijiste que le habías regalado para su cumpleaños?

- Wat hebt ge gezegd dat ge haar op haar verjaardag gegeven hadt?
- Wat zei je dat je haar voor haar verjaardag cadeau had gegeven?