Examples of using "Dios" in a sentence and their dutch translations:
- Oh mijn God!
- Mijn God!
Geloof jij in God?
Geloof jij in God?
God is groot.
In Gods naam!
God bestaat.
God, luister naar me!
Lieve hemel.
God bestaat.
- Hemeltjelief!
- Oh mijn God!
Alleen God weet het.
Laat ons hopen!
Laat ons hopen!
God heeft de wereld geschapen.
Mijn God, help me!
God is groot.
Als God het wil...
Geloof je in God?
God is slecht.
Hemeltjelief!
Er is geen God.
Wij vertrouwen op God.
- God zij dank.
- Godzijdank.
God maakt geen fouten.
God is volmaakt.
God bestaat niet.
Is er een God?
- God beware de koningin.
- God bescherme de koningin.
De mens wikt, God beschikt.
God heeft de wereld geschapen.
Ik geloof in God.
- Wij geloven in God.
- We geloven in God.
Wie gelooft in God?
Ze geloven in God.
Ik geloof niet in God.
- God zegene jullie!
- God zegene u!
- God zegene je!
God zal je helpen.
God is onze kracht.
Halleluja!
God, geef ons de vrede!
Tom gelooft in God.
God maakt geen fouten.
Ik zweer bij God.
Ik hou van God.
Ave Maria.
- De morgenstond heeft goud in de mond.
- Morgenstond heeft goud in de mond.
De mens wikt, God beschikt.
Er is geen god buiten God, en Mohammed is zijn profeet.
Het zuigt me naar beneden.
Goden bestaan.
God zij met ons.
God redde de koningin.
Hij geloof niet in God.
God heeft altijd gelijk.
Godzijdank!
Godzijdank dat het voorbij is.
Gods wil eerst.