Examples of using "Diez" in a sentence and their dutch translations:
Ben je tien jaar?
Ik heb tien pennen.
Hij spreekt 10 talen.
Ze heeft tien kinderen.
Ik bezit maar 10 boeken.
Ik heb tien minuten lang gewacht.
Tien, elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien, twintig.
Tien dagen gingen voorbij.
Ik tel tot tien.
Ik heb tien pennen.
Het is tien uur.
Hij spreekt 10 talen.
Ik heb amper tien boeken.
Tien jaar is een lange tijd.
Hoeveel is tien min drie? - Tien min drie is zeven.
Vandaag wordt ze tien.
We zullen tien dollar extra nodig hebben.
Tien jaar, dat is lang.
Ik ben over tien minuten terug.
- Het kost slechts tien dollar!
- Het kost maar tien dollar!
Hier is $10,00.
Ze spreekt tien talen.
Hij heeft tien koeien.
- Kan je me tien minuten helpen?
- Zou je me tien minuten kunnen helpen?
Kan je tien minuten wachten?
Zij kent tien talen.
Ik ben je tien dollar schuldig.
Ik ben om tien uur terug.
Het is tien minuten voor elf.
- Ik blijf hier tot tien uur.
- Ik zal hier tot tien uur zijn.
Zij kan tien talen spreken.
Ik loop tien kilometer per dag.
- Hij zal over tien minuten terug zijn.
- Hij is over tien minuten terug.
Iedere tien minuten gaat er een bus.
We verwachten hem morgen om tien uur.
De les begint om tien uur.
De bus kwam tien minuten te laat.
Tien jaar later, in 2014,
Het is precies tien uur.
Ik heb het voor tien dollar verkocht.
Tel van een tot tien.
- Het is tien voor half elf.
- Het is twintig over tien.
Het vuur heeft tien huizen vernietigd.
Ze brachten tien vijandelijke schepen tot zinken.
Ze zijn tien jaar getrouwd.
- Hij zal over tien minuten terug zijn.
- Hij is over tien minuten terug.
Hij zal er over tien minuten zijn.
Ik heb ten minste tien boeken.
Mijn moeder heeft tien eieren gekookt.
Hij legt elke week tien dollar opzij.
- Tien jaar, dat is lang.
- Tien jaar is een lange tijd.
Ik heb het gekocht voor tien dollar.
Er waren tien eieren in totaal.
Het is tien voor negen.
Vandaag worden we tien.
Nick is mij tien dollar verschuldigd.
We moesten tien minuten op hem wachten.
Ik loop iedere dag tien kilometer hard.
Maria kan zich tien keer optrekken.