Examples of using "Habla" in a sentence and their dutch translations:
Spreek zachtjes.
Spreek langzaam.
Hij spreekt Chinees.
Spreek!
Ze spreekt Duits.
Zij spreekt Frans.
Spreekt hij Engels?
Hij spreekt Frans.
Spreekt ze Frans?
Hij spreekt Portugees.
Ze praat veel.
Spreken jullie Turks?
Hij spreekt 10 talen.
Spreek duidelijk.
Spreek langzaam.
Spreek Italiaans!
Spreekt u Nederlands?
Ze spreekt Duits.
Spreekt hij Japans?
- Praat met me!
- Spreek met me!
Wat een manier van praten!
Spreek!
Spreekt u Klingon?
Spreek rustig.
Hij spreekt in het Frans.
- Hij spreekt goed.
- Zij spreekt goed.
Wie spreekt er?
Praat langzaam.
Hij spreekt ook Frans.
- Ze spreekt geen Engels.
- Zij spreekt geen Engels.
Hij spreekt geen Engels.
Hij spreekt zonder accent.
Spreekt er hier iemand Japans?
Hij spreekt vloeiend Frans.
Jorge kan vier talen spreken.
Hij spreekt niet alleen Frans, maar ook Spaans.
Spreekt er hier iemand Japans?
Spreekt uw vriend Esperanto?
Hij spreekt vloeiend Chinees.
Hij kan vijf talen spreken.
Hij spreekt goed Engels.
Welke taal spreek je?
- Sorry, spreekt u Engels?
- Excuseer, spreekt u Engels?
Hij spreekt perfect Russisch.
- Spreekt u Engels?
- Spreken jullie Engels?
Hij spreekt snel.
- Hij spreekt goed.
- Hij praat goed.
Spreekt ze Engels?
Met wie spreekt hij?
Spreekt u Latijn?
Hij spreekt te snel.
- Ze praat te veel.
- Zij praat te veel.
Hij spreekt Engels.
Meg praat veel.
Hij praat in zijn slaap.
Kijk eens wie dat zegt.
Tom spreekt Reto-Romaans.
Praat met Tom.
Zij spreekt Russisch.
- Spreekt u Duits?
- Spreken jullie Duits?
Hij spreekt Russisch.
Hij spreekt Duits.
Spreek langzamer!
Hij spreekt Portugees.
Hij praat te veel.
Praat met me!
Hallo. Hier spreekt Ogawa.
Tom spreekt Frans.
Hij spreekt ook Frans.
Spreekt hij Engels?