Examples of using "Contigo" in a sentence and their dutch translations:
- Ik zal u vergezellen.
- Ik ga met u mee.
- Ik ga met je mee.
Ik heb van jou gedroomd.
Vannacht heb ik over je gedroomd.
Ik ben kwaad op je.
Ik sta aan jullie zijde...
Neem me mee.
Moet ik meegaan?
Ik ga met u mee.
- Ik reken op je.
- Ik reken op u.
- Ik reken op jullie.
Ik heb van jou gedroomd.
Ik sta achter je.
- Hoe zit het met jou?
- En wat met jou?
Bij jou voel ik me veilig.
Ik ga met u naar Hannover.
Ik wil met je trouwen.
Kan ik met je praten?
Ik wil met je reizen.
Ik ben kwaad op je.
Heb je geld bij je?
Laat me met je meegaan.
Hij is woedend op jou.
Ik moet met je dansen.
Ik heb van jou gedroomd.
Is er iemand bij je?
Ik zou mee moeten gaan.
Ik heb van jou gedroomd.
Ik ben het geheel met je eens.
- Ik voel me bij jou op m'n gemak.
- Ik kom bij jou tot rust.
Hou het woordenboek bij je.
Ik zou graag met je meegaan.
- Ik wil niet met je praten.
- Ik wil niet met u praten.
Ik heb geen geheimen voor jou.
Ik zou graag met jou iets bespreken.
Ik wil graag met je dansen.
Bij jou voel ik me veilig.
Hij wil met jou persoonlijk spreken.
Ik ben heel tevreden over je.
Ik ga met u naar Hannover.
Ik ga met u naar Hannover.
Ik voel me gelukkig wanneer ik bij jou ben.
- Ik ben het helemaal met je eens.
- Ik ben het geheel met je eens.
Ik wilde je hierover spreken.
Als ik bij je ben, ben ik gelukkig.
- Ik zou graag met je praten.
- Ik zou graag met u praten.
- Dit heeft met jou niets te maken.
- Dit heeft niets met jou te maken.
Weet je wat er mis is met jou?
Als ik bij je ben, ben ik gelukkig.
Kan ik je een seconde spreken?
Nu zou ik daar wensen te zijn, bij jou.
- Ik ben het gedeeltelijk met uw zienswijze eens.
- Ik ben het gedeeltelijk met jouw zienswijze eens.
- Ik heb een uitje met jou te pellen.
- Ik moet een boontje met jou schillen.
- Ik heb met jou een appeltje te schillen.
Ik reken op je.
Vrede zij met u!
- Ik ben het helemaal met je eens.
- Ik ben het geheel met je eens.
Ik wist dat ik op je kon rekenen.
Ik zou je liever even in privé willen spreken.
- Ik ben het niet met u eens.
- Ik ben het niet met je eens.
- Ik ben het niet met jullie eens.
Hij zou dolgraag met u meegaan.
Je vrouw is boos op je.
Ik wil met je mee vanavond.
"Is het goed als ik met jullie meega?" "Natuurlijk!"