Examples of using "шли" in a sentence and their dutch translations:
We liepen langzaam.
Ze liepen.
We liepen langzaam.
We liepen langs de rivier.
- U zou wat moeten slapen.
- U zou moeten gaan slapen.
- Jullie zouden moeten gaan slapen.
- Jullie zouden wat moeten slapen.
- We gingen sneller dan gewoonlijk.
- We liepen sneller dan gewoonlijk.
Ze liepen hand in hand.
We volgden de sporen van het hert.
We liepen langzaam langs de weg.
- Ze liepen.
- Ze hebben gelopen.
Tom en zijn oom liepen samen in stilte.
Centimeter voor centimeter waadden we het koude water in.
Waar gingen ze heen? Weten we waar we naartoe gaan?
We liepen langs de rivier.
Na regen stapten wij door dikke modder.
De leerlingen gingen te voet naar school.
Ik wil niet dat je naar huis gaat.
- Waar ging je heen?
- Waar ging je naartoe?
Daarom zeg ik je dat je niet alleen moet gaan.
- Iene miene mutte, tien pond grutte, tien pond kaas, wie is de baas?
- Onder de piano lag een ei, in dat ei daar zat een brief, waarop te lezen stond wie is uw lief?
- Onder de piano ligt een flesje bier; al wie er van drinkt, stinkt!
- Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn erin gekropen.