Examples of using "сказал»" in a sentence and their dutch translations:
Zei Tom dat ik dat heb gezegd?
Wat heeft de dokter gezegd?
- Dat heb ik gezegd.
- Ik zei dat.
Tom zei dat.
- Wat heeft de tandarts gezegd?
- Wat zei de tandarts?
Wie heeft je dat gezegd?
Wie heeft je dat gezegd?
- Heeft hij je de waarheid gezegd?
- Heeft hij u de waarheid gezegd?
Heeft hij je de waarheid gezegd?
Vergeet wat ik zei.
Wie heeft het aan Tom verteld?
Zei Tom iets?
Heeft hij dat echt gezegd?
Wat heb je tegen Paula gezegd?
- Tom heeft niets gezegd.
- Tom zei niets.
Waarom heb je dat gezegd?
En toen zei hij:
Wat heeft hij gezegd?
- Dat heb ik gezegd.
- Ik zei het toch.
Hij zei "hallo".
Wat zei de jongen?
- Heeft Tom gezegd waarom?
- Zei Tom waarom?
Hij heeft ja gezegd.
Dat heeft hij gezegd.
Ik zei nee.
Wat heb je gezegd?
Wat heeft de dokter gezegd?
Wat heb ik gezegd?
Ik zei nee!
Wie heeft je dat gezegd?
Hij vertelde de waarheid.
Wat heeft de dokter gezegd?
- Wie zei dat?
- Wie heeft dat gezegd?
Ik zei "stop!"
Tom zei dat hij ziek was.
Weet je wat hij zei?
Tom zei dat je ziek was.
"Hallo," zei Tom al glimlachend.
- "Open je mond" zei de tandarts.
- "Open uw mond" zei de tandarts.
Raad eens wat hij me heeft verteld.
- Heeft Tom jou verteld waar hij heen ging?
- Heeft Tom u verteld waar hij heen ging?
Dat is precies wat hij zei.
- Dat is juist wat hij zei.
- Dat is exact wat hij zei.
- Dat is precies wat hij zei.
Heeft hij gezegd wat je moest doen?
Weet je wat hij zei?
Ik heb hem gezegd wat hij moest doen.
Je zei dat ik een leugenaar ben.
Vertel me wat hij zei.
Tom zei dat je ziek was.
Raad eens wat hij me heeft verteld.
Ik heb geen woord gezegd.
- Heb jij begrepen wat hij zei?
- Hebt gij begrepen wat hij zei?
Tom heeft me dat vandaag verteld.
Tom zei dat jullie het zouden begrijpen.
Tom zei dat hij ziek was.
- Tom zei Mary af te wassen.
- Tom zei tegen Mary dat zij moest afwassen.
Ik heb jullie de waarheid al verteld.
Ik dacht dat ik je had gezegd te wachten.
Hij zei dat hij geen haast had.
Heb je het je broer verteld?
en zei in plaats daarvan het volgende:
Waarom heb je zoiets gezegd?
Wat heeft de dokter gezegd?
Raad eens wat hij me heeft verteld.
Hij heeft al ja gezegd.
Zei je iets?
Hij vertelde me de waarheid.
Zei Tom iets?
- Tom heeft niets gezegd.
- Tom zei niets.
Ik heb niets gezegd.
Ik heb het aan niemand verteld.
Tom zei dat hij zou wachten.
"Dat klopt", zei John.
"Vertrouw me", zei hij.
"Vertrouw me", zei hij.
Hij loog tegen ons.
Hij zei: "Het is negen uur."
Hij zei dat hij zou komen.
Waarom heeft Tom ja gezegd?
Hij zei niets.
Wie A zegt, moet ook B zeggen.
Heeft hij je de waarheid gezegd?
Ik zei toch sorry.
- Wie heeft hun dat verteld?
- Wie heeft dat aan hen verteld?
Tom heeft het Maria niet verteld.