Examples of using "пошёл" in a sentence and their dutch translations:
Het is begonnen te sneeuwen.
Plotseling regende het.
Het begon te sneeuwen.
- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het begon te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.
Het begon te regenen.
- Rot op!
- Je kan de pot op!
- Krijg wat!
Ik ben weg.
Tom ging naar de tandarts.
Sterf!
Ik ben erheen gegaan.
- Het begon fel te regenen.
- Het begon te gieten.
- Het begon pijpestelen te regenen.
Tom volgde.
- Tom ging naar bed.
- Tom is naar bed gegaan.
Hij ging naar huis.
Ik ging te voet.
- Je ging daarnaartoe.
- U ging daarnaartoe.
- Jullie gingen daarnaartoe.
- Je ging daarheen.
- U ging daarheen.
- Jullie gingen daarheen.
Neuk jezelf!
- Rot op!
- Hoepel op!
Tom nam een binnenweg.
Weet jij waar hij naartoe is gegaan?
Weet jij waar Tom naartoe is gegaan?
Ik ging naar de dierentuin.
Ik ben naar de bakker geweest.
Het begon te regenen.
Hij ging naar de winkel.
Tom stak de straat over.
Tom ging vissen.
Ik ben blij dat ik ben gegaan.
De jongen ging naar school.
Ik ben me wezen laten inenten.
Niemand ging naar huis.
Hij is naar de bibliotheek gegaan.
Hij ging er persoonlijk naartoe.
Tom ging te voet naar huis.
Tom ging.
Weet iemand waar Tom heen is?
Tom is met Maria naar het museum gegaan.
Hij ging vissen in de rivier.
Hij ging naar de tandarts.
Welke richting is hij uitgegaan?
Weet jij waar hij naartoe is gegaan?
Ik ging zwemmen in de rivier.
Hij ging skiën.
- Tom ging het raam sluiten.
- Tom is het raam gaan sluiten.
- Omdat ik moe was, ben ik gaan slapen.
- Omdat ik moe was, ging ik naar bed.
Ik ben gisteren in het park geweest.
Ik ben met Tom gaan praten.
Nadat ik tv gekeken had, ging ik naar bed.
- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het begon te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.
Tom ging naar Maria's huis.
Welke richting is hij uitgegaan?
Waarom ging jij niet als eerste?
Tom ging skiën.
Tom ging naar het ouderspreekuur.
Hij ging naar de winkel om wat sinaasappels te kopen.
Wil je dat ik zonder je ga?
Dus je wilt dat ik rechts ga?
Niemand weet waar Bill naartoe is.
Het regende voor het eerst sinds tien dagen.
Hij ging boodschappen doen in een warenhuis.
Hij ging samen met haar.
Ik wil dat hij daarnaartoe gaat.
- Rot op!
- Rot op.
- Rot op!
- Je kunt me de rug op!
- U kunt me de rug op!
- Jullie kunnen me de rug op!
- Ik ben weg.
- Ik ben hier weg.
Ik ging een pintje drinken met wat vrienden.
Ik ben naar de bank geweest om geld op te nemen.
- Ik ging daar omdat ik dat wou.
- Ik ging erheen omdat ik dat wilde.
Tom ging verder.
Tom ging alleen skiën.
Tom stond op en liep naar de keuken.
- Ik ben naar een spookhuis gegaan.
- Ik ben naar een huis gegaan waar het spookt.