Examples of using "Снег" in a sentence and their dutch translations:
- Het sneeuwt.
- Het is aan het sneeuwen.
Het sneeuwde.
- Het sneeuwt.
- Het is aan het sneeuwen.
Sneeuw is wit.
Het is begonnen te sneeuwen.
Het gaat sneeuwen.
Het sneeuwt.
Kijk! Het sneeuwt!
- Het sneeuwt weer.
- Het is weer aan het sneeuwen.
Oh, het sneeuwt!
Het sneeuwt vandaag.
- Het sneeuwt weer.
- Het is weer aan het sneeuwen.
- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het begon te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.
Het sneeuwt daar.
Misschien gaat het sneeuwen.
- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.
Ze schepten sneeuw.
Het sneeuwt buiten.
Morgen gaat het sneeuwen.
Ik hou van sneeuw.
Het sneeuwde gisteren.
- Hou je van sneeuw?
- Houdt u van sneeuw?
- Houden jullie van sneeuw?
Sneeuwt het vandaag?
Heeft het gisteren gesneeuwd?
Tom houdt van sneeuw.
Maria houdt van sneeuw.
De sneeuw is verdwenen.
Het begon te sneeuwen.
Het was aan het sneeuwen.
Het sneeuwde.
Ik haat sneeuw!
- Sneeuw is wit.
- De sneeuw is wit.
Het had gesneeuwd.
Ach, het sneeuwt!
Sneeuw smelt.
- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het begon te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.
De sneeuw is verdwenen.
Er wordt sneeuw verwacht.
- Het sneeuwt.
- Het is aan het sneeuwen.
Ach, sneeuw!
Ik haat sneeuw.
Is dat sneeuw?
Het is gestopt met sneeuwen.
- Sneeuwt het?
- Is het aan het sneeuwen?
Het sneeuwt!
De sneeuw begon te smelten.
Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien zal het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.
Er is sneeuw op de bergen.
Het sneeuwt hier.
- Morgen gaat het sneeuwen.
- Morgen zal het sneeuwen.
Het is sneeuwwit.
- Het sneeuwt nu in Boston.
- Nu sneeuwt het in Boston.
- In Boston sneeuwt het nu.
Waarschijnlijk gaat het morgen sneeuwen.
Het sneeuwt hier vaak.
Het sneeuwde vannacht.
Sneeuwt het in Boston?
Het is weer gaan sneeuwen.
- Nu sneeuwt het.
- Het sneeuwt nu.
De zon deed de sneeuw smelten.
Kijk, het sneeuwt!
- Eindelijk, het sneeuwt!
- Eindelijk sneeuwt het!
De sneeuw begon te smelten.
Het is mogelijk dat het gaat sneeuwen.
Ik hou van sneeuw.
Het sneeuwt hard.
- Kijk, het sneeuwt!
- Kijk! Het sneeuwt!
Het sneeuwt vandaag.
- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.