Examples of using "молод" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben jong.
Tom is erg jong, misschien wel te jong.
Hij is jong.
Tom is jong.
Hij is jong en vrijgezel.
- Tom is niet heel jong.
- Tom is niet zo jong.
Hij is jong, maar ervaren.
Hij is jong en aantrekkelijk.
Tom is jong en naïef.
Hij is jong, maar wel heel intelligent.
Hij is jong en vrijgezel.
Je bent te jong om alleen te reizen.
Ik was heel jong toen dat gebeurde.
Ik ben niet jong.
Tom is nog steeds jong.
Ik ben jong.
Jij bent niet zo jong als Tom.
- Jullie zijn niet jong.
- Jij bent niet jong.
Hij is nog jong.
Ik ben niet jong genoeg om alles te weten.
Hij is heel jong. Hij is veel jonger dan Tom.
Tom is jong, maar hij weet wat hij doet.
Ik wil niet kaal worden als ik nog jong ben.
Tom is jong.
Ik ben jong.
- Jullie zijn niet jong.
- Jij bent niet jong.
En als jonge man kon hij niet zeggen hoe oud hij zou worden.
Tom was jong en knap.
Ik rookte toen ik jong was.
Zijn moeder stierf toen hij jong was, en zijn grootmoeder heeft hem opgevoed.
Je bent nog jong.
Ik ben nog jong.
Ik ben niet zo jong als vroeger.
Het probleem is dat je te jong bent.
Tom is te jong om te drinken.
Tom is te jong om auto te rijden.
- Je bent jong.
- U bent jong.
- Jullie zijn jong.
- Je bent te jong om alleen te reizen.
- Jullie zijn te jong om alleen te reizen.
- U bent te jong om alleen te reizen.
U bent te jong om helemaal alleen te reizen.
Jullie zijn nog jong.
In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.