Examples of using "испанец" in a sentence and their dutch translations:
Hij is Spaans.
Ik ben Spaans.
- Is je vader een Spanjaard?
- Is jullie vader een Spanjaard?
- Is uw vader een Spanjaard?
Hij is een echte Spanjaard.
Is jullie vader een Spanjaard?
Misschien is hij Italiaans of Spaans.