Examples of using "знать" in a sentence and their dutch translations:
- Wil je het weten?
- Wil je weten?
Ik moet het weten.
Men kan niet alles weten.
Dat is goed om te weten.
Wil je weten?
Hij hoeft het niet te weten.
Zij hoeft het niet te weten.
Wil je dat echt weten?
Er zijn drie soorten onwetendheid: niets weten, slecht weten en niet datgene weten, wat nodig is te weten.
Tom hoeft dat niet te weten.
Ik will alles weten.
Wil je de toekomst weten?
Ik moet het weten.
Dat is goed om te weten.
Iedereen moet het weten.
Wil je weten waarom?
- We willen het weten.
- We willen weten.
Je wilt het niet weten.
Maar ik moest en zou het weten.
Moest je van gedachte veranderen, laat het me weten.
Laat het me weten.
Niemand kan alles weten.
Wil je weten wie dat gedaan heeft?
"Wat willen jullie weten?" "Alles."
Ik wil weten wat jouw mening is.
Hoe kan je dat niet weten?
We willen weten wat er gebeurd is.
Ik kan niet alles weten.
We hebben een hekel aan niet weten.
Ik wil de reden weten.
Ik wil weten waarom.
Hij hoeft het niet te weten.
Hoe had ik dat moeten weten?
We willen weten waarom.
Ik wil de waarheid weten.
Iedereen zou dat moeten weten.
Iedereen moet het weten.
Hij wil de waarheid weten.
We willen de feiten kennen.
Zij kan het antwoord weten.
Dat is goed om te weten.
Iedereen moet het weten.
Je zou beter moeten weten.
Moet ik hem kennen?
Ze hoeven het niet te weten.
Jij wil niet weten.
Wie kan het weten?
Ik will alles weten.
Tom wil weten hoe je heet.
Wat ik weten wil, is waarom.
Ik wil weten waar ze zijn.
Dit is wat we willen weten.
Laat het ons weten alsjeblieft.
- Laat me weten wanneer je klaar bent.
- Laat me maar weten wanneer je klaar bent.
Ben je er zeker van dat je de waarheid wilt weten?
Ik wil hier niets over weten.
Ik moet weten wat er op het spel staat.
Ik wil meer over je weten.
Ik moet weten of het waar is.
Ik wil graag weten wat je aan het doen bent.
Ik wil weten wie gebeld heeft.
Je wil het niet weten!
Je weet maar nooit.
- Hij kan de waarheid niet kennen.
- Hij kan de waarheid niet weten.
Ik zou het voor de zekerheid willen weten.
Ik wil weten wie de leiding heeft.
Ik wil het ook weten!
- Ik laat het u op voorhand weten.
- Ik zal het u van tevoren laten weten.
We willen allemaal graag de waarheid weten.
Wij moeten weten. Wij zullen weten.
Ik wil graag weten waar ze zijn.
Niemand kan alles weten.
Laat me maar weten wanneer je klaar bent.
Laat me maar weten wanneer je klaar bent.
Niemand anders kan dit weten.
Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.
Is het altijd goed om de waarheid te weten?
Ik wil weten wat er gaat gebeuren.
Dat zou je moeten weten.
Het kan zijn dat Tom het antwoord niet weet.