Examples of using "дедушка" in a sentence and their dutch translations:
Opa is verkouden.
- Hoi, opa.
- Hallo, opa.
Mijn grootvader staat vroeg op.
Mijn grootvader staat vroeg op.
- Waar woont je opa?
- Waar woont je grootvader?
Mijn opa houdt van wandelen.
Opa heeft het voor mij gekocht!
Waar woont je opa?
Mijn grootvader staat vroeg op.
- Vrolijke verjaardag, opa.
- Fijne verjaardag, opa.
Opa spreekt heel traag.
- Mijn grootvader lijdt aan hypertensie.
- Mijn grootvader heeft last van hoge bloeddruk.
Mijn opa houdt van wandelen.
- Mijn grootvader stierf vijf jaar geleden.
- Mijn oap stierf vijf jaar geleden.
Tom is mijn grootvader.
Mijn opa werd 89 jaar.
Onze grootvader vertelt ons over oude zaken.
- Mijn grootvader is schrijnwerker.
- Mijn grootvader is timmerman.
Mijn grootvader zit altijd in deze stoel.
Mijn grootvader was soldaat tijdens de oorlog.
Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte.
De ouders van mijn ouders zijn mijn grootouders.
Mijn grootvader aan moeders kant is tien jaar geleden gestorven.
- Opa is met pensioen gegaan omdat hij oud aan het worden is.
- Grootvader is met pensioen gegaan omdat hij oud wordt.
Mijn grootvader was molenaar.
Waar woont je opa?
Ik kan me nauwelijks herinneren hoe mijn grootvader eruitzag.
- Mijn grootvader heeft me een verjaardagscadeau gegeven.
- Mijn grootvader heeft me een verjaardagscadeautje gegeven.
- Mijn grootvader gaf me een verjaardagscadeau.
- Mijn grootvader gaf me een verjaardagscadeautje.
Mijn grootouders waren al overleden toen ik werd geboren.
Wat doen mijn grootouders?
Mijn vader heeft in zijn hele leven nooit een dokter geraadpleegd.
Mijn grootvader werd in 1920 geboren.
De grootouders verlaten de wereld van de levenden.
Ik geloofde geen woord van wat mijn opa zei.