Examples of using "«Вчера" in a sentence and their dutch translations:
Gisteren?
Hebt ge gisteren gestudeerd?
Heb je gisteren gewerkt?
Gisteren regende het.
Hij is gisteren overleden.
- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.
- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.
- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.
- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?
- Wat heb je gisteren gedaan?
- Wat heeft u gisteren gedaan?
- Wat hebben jullie gisteren gedaan?
- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?
Waar ben je gisteren geweest?
Ik ben gisteren getrouwd.
Waar ben je gisteren geweest?
Heb je gisteren gewerkt?
Hij is gisteren overleden.
Ik heb gisteren mijn haar laten knippen.
Het sneeuwde gisteren.
De begrafenis was gisteren.
Heeft het gisteren gesneeuwd?
Tom is gisteren aangekomen.
- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.
Gisteren?
Hij is gisteren overleden.
Wat hebben jullie gisteren gedaan?
Ik heb je gisteren gezien.
Ik heb haar gisteren gezien.
Gisteren heb ik een pizza gegeten.
Tom was er gisteren niet.
Waarom was je gisteren afwezig?
Ik heb gisteren vis gegeten.
- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?
Ik heb Tom gisteren gezien.
Ik heb het gisteren gekocht.
Was je gisteren thuis?
Ik heb hem gisteren geholpen.
- Gisteren verloor ik mijn portemonnee.
- Gisteren heb ik mijn portemonnee verloren.
Gisteren heb ik mijn vader geholpen.
Gister werd mijn horloge gestolen.
Het weer van gisteren was vreselijk.
Is Tom gister hier geweest?
Gisteren heeft hij een brief geschreven.
- Ik heb je gisteren gezien.
- Ik heb jou gisteren gezien.
Waar was Tom gisteren?
Gisteren heb ik een boek gekocht.
Ik had het gisteren druk.
Ik kwam hier gisteren aan.
Gisteren heb ik mijn vader geholpen.
Ik heb Ken gisteren ontmoet.
Gisteren was ik gelukkig.
Ik heb haar gisteren gezien.
Ik kwam hier gisteren aan.
Waar ben je gisteren geweest?
Uw moeder is gisteren overleden.
Ze hebben ons gisteren gezien.
- Waart ge gisteren thuis?
- Was je gisteren thuis?
Gisteren heeft hij een brief geschreven.
Ik heb hem gisteren geholpen.
Het regende sterk gisteren.
Het heeft gisteravond geregend.
Ik ben hier gisteren ingetrokken.
Gisteren heb ik mijn vader geholpen.
Heb je gisteren lessen verzuimd?
Ons team heeft gisteren gewonnen.
- Ik ben niet van gisteren.
- Ik ben toch geen baby!
Ik ben niet van gisteren.
Gisteren was het zondag.
Gisteren was het bewolkt.
Gisteren was het koud.
Hebt ge gisteren gestudeerd?
- De ontmoeting had gisteren plaats.
- De vergadering was gisteren.
- De vergadering had gisteren plaats.
Was het gisteren koud?
- Ik ben gisteren gekomen.
- Ik kwam gisteren.
Heb je gisteren gewerkt?
Gisteren was er een aardbeving.
- Ik kwam hier gisteren.
- Ik ben hier gisteren gekomen.
Gisteren was het donderdag.
- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.
- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.