Examples of using "Jane" in a sentence and their dutch translations:
Zal Jane zingen?
Jane ziet er gelukkig uit.
Jane komt uit Australië.
Peter houdt van Jane.
Jane komt uit Australië.
- Jane was niet blij.
- Jane was niet gelukkig.
We hebben vriendschap gesloten met Jane.
Jane komt uit Australië.
Ten slotte heeft Jane het niet gekocht.
Jane was gekleed als een man.
Ze geloven dat Jane eerlijk is.
Steve ontving een brief van Jane.
Jane heeft de brief zelf geschreven.
Jane droeg een gele band in het haar.
Jane en ik spelen goed piano.
- Jane maakt haar huiswerk.
- Jane is haar huiswerk aan het maken.
Ze noemden hun kind Jane.
Jane heeft "Sneeuwland" al eens gelezen.
Mijn haar is langer dan dat van Jane.
Ik heb Jane verteld hoe ze naar onze school kon komen.
Ze noemde hun baby Jane.