Examples of using "Zmarł" in a sentence and their dutch translations:
Hij is gisteren overleden.
Hij is onlangs overleden.
- Tom stierf alleen.
- Tom is alleen gestorven.
Tom stierf jong.
Hij is gestorven aan longkanker.
- Wie is dood?
- Wie is gestorven?
- Wie is overleden?
- Wie is er doodgegaan?
- Wie is er overleden?
Zij is gestorven.
- Er is iemand gestorven.
- Iemand is overleden.
Tom is overleden.
Tom is overleden aan kanker.
Tom overleed vanmorgen.
Mijn vader stierf op een vrijdag.
Mijn vader is gestorven aan kanker.
Tom is vorig jaar overleden.
De oude man is vorige week overleden.
Hij stierf door zuurstofgebrek.
Een vrouw wier echtgenoot overleden is, heet een weduwe.
Mijn vader stierf aan longkanker.
Ze is ongelukkig sinds haar kat gestorven is.
Zijn vader is vorig jaar overleden.
Hij stierf op de dag dat zijn zoon arriveerde.
Zijn grootvader stierf een jaar geleden aan kanker.
Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker.
Ik wil precies weten hoe Tom doodging.
Zijn oudere broer is afgelopen maand overleden.
Hij is drie jaar geleden overleden.
Tom overleed drie maanden voordat hij examen zou doen.
Met dat plan deden we alsof... ...een overleden persoon in Buenos Aires naar Uruguay werd gebracht.