Translation of "Wohin" in Dutch

0.011 sec.

Examples of using "Wohin" in a sentence and their dutch translations:

- Wohin bist du gegangen?
- Wohin seid ihr gegangen?
- Wohin sind Sie gegangen?

- Waar ging je heen?
- Waar ben je geweest?
- Waar was je heen gegaan?
- Waar zijn jullie geweest?
- Waar was je heen?
- Waar gingen jullie heen?
- Waar waren jullie heen?

- Wohin gingst du gerade?
- Wohin bist du gegangen?

- Waar waren jullie?
- Waar ging je heen?
- Waar was je heen gegaan?
- Waar ging je net heen?
- Waar was je heen?
- Waar gingen jullie heen?
- Waar waren jullie heen?

- Wohin fährt dieser Zug?
- Wohin fährt der Zug?

Waar gaat deze trein naartoe?

Wohin gehst du?

Waar ga je heen?

Wohin gehen wir?

- Waar gaan we naartoe?
- Naar waar gaan we?

Wohin gehe ich?

Waar ga ik heen?

Wohin geht ihr?

- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar gaan jullie heen?

Wohin ging Tom?

Waar ging Tom naartoe?

- Wohin gehst du?
- Wo gehst du hin?
- Wohin gehen Sie?
- Wohin geht ihr?
- Wo geht ihr hin?
- Wohin fahren Sie?

- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar ga je naartoe?
- Waar gaat u naartoe?
- Waar gaat u heen?
- Waar gaan jullie heen?

- Wohin hast du Tom geschickt?
- Wohin habt ihr Tom geschickt?
- Wohin haben Sie Tom geschickt?

Waar hebt ge Tom naartoe gestuurd?

- Wo willst du hin?
- Wohin willst du gehen?
- Wohin wollen Sie gehen?
- Wohin wollt ihr gehen?

Waar wilt ge naartoe?

- Wohin möchtest du gehen?
- Wo willst du hin?
- Wohin möchten Sie gehen?
- Wohin willst du gehen?

- Waar wilt ge naartoe?
- Waar wil je heen?

- Wohin gehst du?
- Wo gehst du hin?
- Wohin gehen Sie?
- Wohin geht ihr?
- Wo gehen Sie hin?

- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar ga je naartoe?
- Waar gaat u heen?

Wohin wollen wir gehen?

Welke kant gaan we op vanaf hier?

Wohin gingst du gerade?

- Waar ging je heen?
- Waar ging je naartoe?

Papa, wohin gehst du?

Papa, waar ga je heen?

Wohin fährt dieser Zug?

Naar waar gaat deze trein?

Wohin wirst du umziehen?

Naar waar zult ge verhuizen?

Wohin fährt der Bus?

Waar gaat die bus naartoe?

Wohin führt die Straße?

Waar gaat deze weg heen?

Wohin möchten Sie gehen?

Waar wilt ge naartoe?

Wohin seid ihr gegangen?

- Waar was je heen gegaan?
- Waar ging je net heen?

Wohin gehen wir zuerst?

Waar gaan we eerst heen?

Wohin möchtest du gehen?

Waar wilt ge naartoe?

Wohin führt dieser Weg?

Waar leidt dit pad naartoe?

Ich gehe, wohin ich will.

Ik ga waar ik wil.

Wohin gehst du heute Nachmittag?

Waar ga je deze namiddag naartoe?

Weißt du, wohin du gehst?

Weet je waar je heengaat?

Wohin fährst du zu Weihnachten?

- Waar ga je heen voor Kerstmis?
- Waar gaat u heen voor Kerstmis?
- Waar gaan jullie heen voor Kerstmis?

„Wohin fährt Tom?“ – „Nach München.“

"Waar gaat Tom naartoe?" - "Naar München."

- Wohin gehst du?
- Wo gehst du hin?
- Wohin gehen Sie?
- Wohin geht ihr?
- Wo geht ihr hin?
- Wo gehen Sie hin?

- Waar ga je heen?
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar ga je naartoe?
- Waar gaat u naartoe?
- Waar gaat u heen?
- Waar gaan jullie heen?

Wohin würdest du gerne zuerst gehen?

Waar zou je als eerste heen willen?

Ich weiß nicht, wohin du gehst.

Ik weet niet waar je naartoe gaat.

Sag ihm, wohin er gehen soll.

Zeg hem waar hij naartoe moet.

Wohin kommen wir, nachdem wir sterben?

Waar gaan we naartoe na onze dood?

Du darfst gehn, wohin du willst.

Je mag reizen waarheen je wilt.

Niemand weiß, wohin er gegangen ist.

Niemand weet waar hij heen is.

Wohin gehst du in den Sommerferien?

Waar ga je in de zomervakantie naartoe?

Setzen Sie sich, wohin Sie wollen.

Gaat u maar zitten waar u maar wilt.

Tom wusste, wohin er gehen musste.

Tom wist waarnaartoe te gaan.

Niemand weiß, wohin Tom gegangen ist.

Niemand weet waar Tom naartoe is gegaan.

Tom und Maria wussten nicht, wohin.

Tom en Maria wisten niet waar ze heen moesten.

Ich kann hingehen, wohin du willst.

Ik kan ernaartoe, waar je ook wil.

Sie fragte mich, wohin ich denn ginge.

Ze vroeg waar ik naartoe ging.

- Wohin geht ihr?
- Wo geht ihr hin?

- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar gaan jullie heen?

Wohin werden wir nach dem Tod gehen?

Waar gaan we heen na de dood?

- Wo ist Tom hingegangen?
- Wohin ging Tom?

Waar ging Tom naartoe?

- Wohin gehst du?
- Wo gehen Sie hin?

- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?

Ich fragte ihn, wohin er gegangen ist.

Ik vroeg hem waar hij heen ging.

Hat Tom dir erzählt, wohin er ging?

- Heeft Tom jou verteld waar hij heen ging?
- Heeft Tom u verteld waar hij heen ging?

- Wohin gehst du?
- Wo gehst du hin?

- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar ga je naartoe?

Ich wundere mich, wohin dein Bruder ging.

Ik vraag mij af waar uw broer naartoe is.

- Wohin gehen Sie?
- Wo gehen Sie hin?

Waar gaat u heen?

Bitte sag ihnen, wohin sie gehen müssen.

Vertel ze alsjeblieft waar ze heen moeten.

- Wohin Sie auch gehen werden, Sie werden willkommen sein.
- Wohin du auch gehen wirst, du wirst willkommen sein.

Waar je ook heen gaat, zullen mensen je verwelkomen.

- Wohin gehst du?
- Wo willst du hin?
- Wo gehst du hin?
- Wohin gehen Sie?
- Wo geht ihr hin?

- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar gaat u naartoe?

Ich weiß nur nicht, wohin sie weitergegangen ist.

...maar ik weer niet waar ze heen is gegaan.

Von nun an bestimmst du, wohin wir gehen.

Waar we langs gaan, is aan jou.

Ich fühle, wohin das Loch führt. Oh, Mann.

Ik voel waar het gat heen gaat. O, man.

Wohin Mary auch geht, das Schaf folgt ihr.

- Waar Mary ook heen gaat, de schapen volgen haar.
- Waar Mary ook heen gaat, het schaap komt achter haar aan.

Der Fahrer fragte mich, wohin er fahren solle.

De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.

Der Faden geht, wohin die Nadel ihn zieht.

Waar de naald gaat volgt de draad.

- Wohin müssen wir gehen?
- Wo müssen wir hin?

Waar moeten we naartoe?

Aber ich habe keine Ahnung, wohin sie gegangen ist.

...maar ik weer niet waar ze heen is gegaan.

Sie fragte sich, „Wohin soll ich als Nächstes gehen?“

"Waar zal ik hierna heen gaan?" zei ze tegen zichzelf.

Ich werde dir folgen, wohin du auch gehen wirst.

Ik zal je volgen, waar je ook naartoe gaat.

Weißt du vielleicht, wohin Peter heute Morgen gegangen ist?

Weet u misschien waar Peter vanochtend is geweest?

- Wohin fährt dieser Zug?
- Wo fährt dieser Zug hin?

- Naar waar gaat deze trein?
- Waar gaat deze trein naartoe?

„Wohin gehst du?“ – „Irgendwohin, nur weit weg von hier.“

"Waar ga je heen?" - "Ergens, gewoon ver weg van hier."

- Wohin geht dieser Weg?
- Wo geht dieser Weg hin?

Waar gaat dit pad naartoe?