Examples of using "Radfahren" in a sentence and their dutch translations:
- Kan ik met mijn fiets rijden?
- Kan ik op mijn fiets rijden?
Mijn vader heeft mij leren fietsen.
- Fietsen kan men nooit verleren.
- Fietsen verleert men nooit.
Fietsen kan men nooit verleren.
Tijdens het fietsen heeft een sprinter me ingehaald. Ik was sprakeloos.