Examples of using "Lüge" in a sentence and their dutch translations:
- Lieg niet.
- Lieg niet!
- Lieg niet.
- Lieg niet!
Ik lieg.
- Lieg niet.
- Vertel geen leugens!
Lieg niet.
Ik lieg nooit.
Lieg niet!
Dat was een leugen.
Wat een leugen!
En lieg vooral niet.
- Zij beschuldigden hem van liegen.
- Zij betichtten hem van een leugen.
- Zij noemden hem een leugenaar.
Lieg niet. Zeg de waarheid.
Het was allemaal een grote leugen.
Zijn leugen maakte de zaak ingewikkeld.
Zij wilde, dat ik loog.
Dat is duidelijk een leugen.
De waarheid is dat ik lieg.
Maar dat is spijtig genoeg een leugen.
De grootste leugen is het ego.
Tom weet dat het een leugen is.
Niet iedere onjuiste bewering is een leugen.
Dat is duidelijk een leugen.
Dat is duidelijk een leugen.
Het is moeilijk waarheid van leugen te onderscheiden.
- Lieg nooit!
- Vertel nooit leugens.
Hij vertelt een nieuwe leugen om de voorafgaande te verdoezelen.
Ik wou dat alles wat Tom zei een leugen was.
Ze zei dat ze een verpleegster was, maar dat was een leugen.
Richard zei dat zijn moeder ziek was, wat gelogen was.
Ik wou dat alles wat Tom zei een leugen was.
Hij vertelt een nieuwe leugen om de voorafgaande te verdoezelen.
Na deze tweede leugen werd zijn neus nog enkele duimen langer.
Het is zo duidelijk dat het een leugen is!
Hij boog zich over haar en zei, "Nee, ik lieg niet."
Hij zei dat hij de kamer niet binnen geweest was: dat is een leugen.
Ik denk dat hetgeen wat je me juist verteld hebt een leugen was.
Hij zei dat zijn vader ziek was, maar dat was een leugen.
Denk je dat wat zij zei gelogen was?
Het idee dat Japanse vrouwen onderdanig zijn en altijd gehoorzaam aan hun man, is een leugen.
De bewering "Vandaag is het 13 april" was gisteren een leugen, en zal het morgen opnieuw zijn.
Ze was er zeker van dat de man loog.