Examples of using "Königin" in a sentence and their dutch translations:
Ik zie de koningin.
Lang leve de koningin!
- Jij bent mijn koningin.
- U bent mijn koningin.
Moge de koningin lang leven!
Lang leve de koningin!
- God beware de koningin.
- God bescherme de koningin.
God schere de koningin!
Ik zie een koningin.
Wie was koningin Elizabeth?
Wanneer werd Victoria koningin?
Leve de koningin!
De koningin moet sterven.
De koningin bezocht het museum.
Ik imiteer graag koningin Elizabeth.
Moge de koningin lang leven.
Wanneer werd koningin Victoria geboren?
Waarom bent u verdrietig, mijn koningin?
Ik zag de koningin.
De koningin woont in Buckingham Palace.
De koningin stond naast de koning.
Hij boog voor de koningin.
Koningin Elizabeth overleed in 1603.
Zij is de piratenkoningin.
Tom behandelde Maria als een koningin.
Tom werd tot ridder geslagen door koningin Maria.
Elizabeth de 2de is de koningin van Engeland.
Tom werd tot ridder geslagen door koningin Maria.
Na de dood van de koning werd Elsa koningin.
Vrouw, gij zijt mijn koningin, en ik uw onderdaan.
Zij is de piratenkoningin.
Als ik koningin ben, laat ik je gevangen nemen.
Als ik koningin ben, laat ik Tom in de kerker opsluiten.
In haar memoires vermeldde koningin Victoria dat haar man, prins Albert, die een Duitser was, Gaelisch probeerde te leren.