Examples of using "Bäcker" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben een bakker.
Ik ben naar de bakker geweest.
Mijn man is bakker.
De bakkerij is om de hoek.
Ga even wat brood halen bij de bakker!
De bakker is een goede mens.
- Ik heb een brood gekocht bij de bakker.
- Ik kocht bij de bakker een brood.
Onze mensen gaan niet met de taxi naar de bakker.
De bakkerij is om de hoek.