Examples of using "Fille" in a sentence and their dutch translations:
- Bel uw dochter.
- Bel jullie dochter.
- Roep je dochter.
- Bel je dochter.
- Bel mijn dochter.
- Roep mijn dochter.
Arme meid.
Hoe gaat het met je dochter?
- Het meisje is knap.
- Het meisje is mooi.
Je bent mijn dochter.
- Uw dochter is aan de drugs.
- Je dochter gebruikt drugs.
- Ik heb een dochter.
- Ik heb een meisje.
Is het een meisje of een jongen?
Dat is mijn dochter.
Het meisje springt.
De dochter breit.
- Het meisje leest.
- Het meisje is aan het lezen.
- Bel jullie dochter.
- Bel je dochter.
Je bent een grappig meisje.
Dat meisje is knap.
Het meisje met de blauwe jas is mijn dochter.
Hoe gaat het met je dochter?
- Is je dochter blind?
- Is uw dochter blind?
Jouw dochter is zeer mooi.
Mijn dochter heeft weeën.
Een meisje belde me op.
Ze is een aardig meisje.
Zo moeder, zo dochter.
Hij had een dochter.
Ik zie het meisje.
Ik ben een meisje.
Kent u dat meisje?
Je bent mijn dochter.
Ze is een blond meisje.
Het meisje is Iers.
Je dochter gebruikt drugs.
Dat meisje is Mary.
Het jonge meisje is aan het zingen.
Ik zie een meisje.
Dat meisje is knap.
Mijn dochter is blond.
Hoe gaat het met je dochter?
Mary is mijn dochter.
Haar oudste dochter ging trouwen.
- Kent u dat meisje?
- Ken je dat meisje?
- Kennen jullie dat meisje?
Dat meisje lijkt wel een jongen.
- Jouw dochter is geen kind meer.
- Jullie dochter is geen kind meer.
Eerst moeten we onze dochter terugvinden.
Wat voor meisje ben je?
Heb je ooit een meisje gekust?
De baby heet Anshika.
Een meisje verscheen voor me.
Ze is inderdaad een lief meisje.
Het meisje is eenzaam.
Ik zal een braaf meisje zijn.
Het meisje drinkt thee.
Dat meisje is heel knap.
Je bent een grappig meisje.
Wie is dit mooie meisje?
Hij wil met mijn dochter trouwen.
Het meisje heeft een muis.
Dat meisje is knap.
Mijn dochter wil een piano.
Het meisje opende haar paraplu.
Het meisje eet brood.