Examples of using "Biscuits" in a sentence and their dutch translations:
- Ik heb koekjes gemaakt.
- Ik maakte koekjes.
Zij heeft koekjes gebakken.
Ik koop snoep en koekjes.
Wie heeft alle koekjes gegeten?
Ik hou van koekjes.
Ik bakte boterkoekjes.
Ik heb koekjes.
Alle koekjes zijn stervormig.
De koekjes waren bedekt met een yoghurtlaagje.
Veel mensen eten suikerkoekjes met kerst.
Maria is in de keuken kerstkoekjes aan het maken.
Hij deelde zijn doos koekjes met al zijn vrienden.
Als niemand de koekjes wil eten, zal ik ze nemen.
Ik heb liever koekjes of snoep dan alcohol, maar ik drink wel.
Ik zette wat koekjes op tafel en de kinderen aten ze meteen op.
Ik heb liever koekjes of snoep dan alcohol, maar ik drink wel.
Tatoeba: Kom bij de duistere kant. Wij hebben chocoladekoekjes.